Collage van H.N.
Werkman De maand November |
![]() |
Je hoort het suizen
er is een betekenis
het is niet zegbaar
is er een aanwezigheid?
tekens wisselen
wat zou het betekenen
het kan niet gezegd
Uitzien naar heil! Leven uit de hoop! Gericht zijn op de
toekomst! Zo wordt het christelijk geloof wel eens
gekarakteriseerd. In de adventstijd worden wij uitgenodigd om
stil te staan en na te denken over de vraag waarop we dat
baseren. En waar we naar uitzien? De gebeurtenissen in de
wereld - en ook in het persoonlijk leven - lijken een
optimistische grondhouding niet te rechtvaardigen.
Sedert de tweede wereldoorlog leven we in een cultuur, die
misschien wel gekenmerkt wordt door de opvatting dat de mens
geen macht boven zich duldt. Wij zijn mondige, zèlf
verantwoordelijke, autonome mensen. Wij moeten zèlf de aarde
beheren en de bronnen van leven. We zijn dan ook geneigd om
allerlei voorstellingen van vroeger op te geven: ze lijken
niet meer te passen in onze werkelijkheid. Wie kan er nog
geloven in een oppermachtig God 'die de hemel en de aarde
gemaakt heeft'? In een God die zijn schepping koestert en
onderhoudt? Wie kan er nog geloven in de voorzienigheid: in
een onzichtbare hand, die deze wereld in het gareel houdt? De
geschiedenis heeft zoveel gruwelijks laten zien dat hiermee in
tegenspraak is, dat we zó niet meer kunnen en niet meer willen
geloven.
Maar hoe dan? Want wie al dacht dat met de komst van de
zelfbewuste mondige mens de gruwelijkheden wel tot het
verleden zouden behoren: die komt bedrogen uit. Nog dagelijks
worden we geconfronteerd met zinloos geweld, met beelden van
schrijnende armoede, en met verwoestende epidemieën, en met
onrecht. Kijk eens hoe wij leven; wat wij denken nodig te
hebben; realiseer je eens hoe gewoon wij dat zijn gaan vinden.
En bedenk daarbij dan eens wat er in deze wereld per persoon
beschikbaar is - aan voedsel, aan grondstoffen, aan schoon
drinkwater. Dan moeten we ons toch wel schamen. En ons
realiseren hoe ongelofelijk bevoorrecht we zijn; hoe scheef de
verhoudingen zijn. Dat is niet allemaal egoïsme of kwade wil:
we gaan steeds duidelijker beseffen dat we - niettegenstaande
alle wetenschap, alle techniek en alle mondiale organisaties -
niet in staat zijn om scheve verhoudingen recht te trekken,
hongersnoden te voorkomen, dictaturen op te rollen, het
machtsstreven uit te bannen en vrede te stichten. De bestaande
situatie laat onze onmacht zien! Waar hebben we het dan over,
wanneer we het woord hoop in de mond nemen?
PSALM
"Bij tijden dacht ik mij door u bevrijd. Sta hoop wéér toe."
Zo begint de psalmbewerking, die we vanochtend als
openingstekst lazen. Is dit herkenbaar? Dit verlangen, dat het
maar weer zo was zoals vroeger algemeen werd gedacht? Spreekt
hieruit verlangen naar een leven uit de zekerheid van een hand
die redt, die troost; een stem die bemoedigt; een God die ons
schouderklopjes uitdeelt en ons verzekert dat we op de goede
weg zijn. "Ik zeg dat u er bent. U moet mij willen, zeg ik. Ik
zeg dat u mij wilt".
Is ons bestaan gewild? Hoe zien we dat? Soms denk je wel eens:
mag je deze vragen wel stellen? Want waar het hier om gaat is
zó ingrijpend, zó alomvattend, zó angstaanjagend ook!
Omdat de gedachte dat ons bestaan in de lucht hangt, geen basis heeft,
niet gewild is, onverdragelijk is. Misschien is het leven wel
onleefbaar zonder verbeeldingskracht!
PASCAL
Blaise Pascal heeft de menselijke situatie eens vergeleken met
een wrede grap. Stel je eens voor, zo zei hij, dat je in je
slaap door vrienden wordt opgenomen, in een bootje gelegd, en
dat je vervolgens door hen naar een onbewoond eiland wordt
gebracht. Als zij alweer weg zijn word jij wakker! Wat dan?
Zodra je wakker wordt ga je je afvragen: waar ben ik? Wat moet
ik? Wat is de zin hiervan? Hoe zal dit aflopen? Zo is het ook
- zegt hij - wanneer je je bewust wordt van de menselijke
situatie. We hebben er immers niet om gevraagd geboren te
worden.
Zijn gedachtenexperiment veronderstelt dat er iemand is, die
dit heeft gewild. Dat is dan tenminste nog iets. Maar wij
leven in een cultuur, waar ook dat element algemeen wordt
betwijfeld. Kuitert spreekt niet voor niets van het 'algemeen
betwijfeld Christelijk geloof". Maar kunnen wij wel zonder
geloof?
SAMUëL
De lezing over de ruzie tussen het huis van David en het huis
van Saul laat ons zien, dat er altijd mensen geweest zijn die
- tegen alle redelijkheid in - hebben gedacht: en tóch!
Ondanks alles willen wij hier de hand van God in zien.
Misschien is God wel een verhaal dat mensen nodig hebben om
het leven leefbaar te houden. God maakt - zo wordt ons door de
schrijver van het boek Samuël verteld - gebruik van mensen,
die verre van volmaakt zijn, om de hoop op een andere wereld
te wekken. Is leven uit dat geloof niet beter dan een leven
vanuit de illusie dat wij mensen in staat zijn om de rampen
het hoofd te bieden?
LUKAS
Het evangelie vertelt ons vandaag over de Doper, de voorloper
van Jezus, Johannes: een man die de woestijn ingaat en oproept
tot bekering. Wat is dat: bekering? Ik denk: je realiseren hoe
beperkt we feitelijk zijn. Niet langer menen, dat we op eigen
kracht in staat zijn om de wereld te verbeteren. Teruggaan
naar de woestijn en daar ontdekken, dat het heel goed mogelijk
is om te leven uit 'genade'. De mens in de woestijn is een
beeld van de menselijke onmacht: in de woestijn valt -
redelijkerwijze gesproken - niet te leven. Maar wonderlijk
genoeg blijkt steeds weer, dat mensen daar tóch kunnen
bestaan. Dat kan alleen wanneer we - om het te zeggen in de
tal van het geloof- we leren leven uit genade.
Dat ligt ons niet zo. We zijn liever maar zelfredzaam: maar
die zelfredzaamheid blijkt - zoals we zagen - in wezen een
vorm van zelfoverschatting. Feitelijk maak je op die manier
jezelf tot een afgod. Jean Paul Sartre schrijft in zijn
autobiografie over zijn grootvader: "Die man was een ras-commediant; zózeer, dat hij niet kon buiten een groot
toeschouwer - un Grand Spectateur. Die noemde hij God." Iemand
die in de handen klapt omdat wij het zo goed doen. Zo scheppen
wij ons afgoden. Ik denk dat onze cultuur God inderdaad
gemaakt heeft tot een toeschouwer; iemand die buiten spel
staat; iemand die ons steeds bevestigt, en laat weten, hoe
goed we bezig zijn! Hoe knap we geworden zijn! Hoe ver we het
geschopt hebben! Feitelijk maken we daarmee onszelf tot God.
Het vervelende is, dat we daarin uiteindelijk ook niet meer
kunnen geloven: we raken weer doordrongen van onze onmacht.
Je "bekeren", is dat niet: elke dag opnieuw onder ogen zien
hoe beperkt we zijn? Hoe bekrompen en bevooroordeeld? Je
realiseren dat je het moet hebben van vergeving, van begrip,
van liefde en troost, en kracht die uit de diepte van je ziel
soms ineens opborrelt? Het is niet zo dat een mens zich maar
één keer in zijn leven bekeert: je bekeren is iets wat je
dagelijks moet doen. Steeds weer opnieuw ervoor kiezen om uit
te zien naar de ontmoeting met God - in wat je ontvangt uit
zijn hand. Daarin kunnen we Gods goedheid herkennen. Dat geldt
ook voor tijden tegenspoed. Dat is misschien wel het
moeilijkste: om ook dan de Eeuwige te ontmoeten in zijn
barmhartigheid.
Advent: dat is uitzien naar deze ontmoeting. Wie zó leeft
baant wegen, effent paden en ruimt uit de weg wat hij zelf
heeft opgeworpen als belemmering tot deze ontmoeting. Wie zo
leeft komt misschien op woorden zoals die van de in 1985
overleden Zeeuwse dichter van Schagen:
Als je oud wordt
dan wordt je vol tranen
neen - niet van verdriet
van iets, te groot voor woorden
achter de sterren - een verdriet
dat door zijn tranen heen lacht
soms zingt het
is dit nu God?
(J.C. van Schagen, 1891 - 1985)
AMEN.
* Psalm 4 (in de bewerking van Lloyd Haft)
Bij tijden dacht ik mij door u bevrijd.
Sta hoop wéér toe: weer in nood
beroep ik mij, en zeg dat u er bent.
U moet mij willen, zeg ik
want ik ben. Ik zeg dat u mij wilt
en in de kamers van mijn hart word ik gehoord.
Dat ik mij met u samen noem
blijft mij tot teken: ik heb u vermoed.
Niet ik leg mij neer:
u laat mij hier
alleen en in uw stilte.
Als u er bent, is stilte mij genoeg.
2 Samuël 3:1.6-13
De strijd tussen het huis van David en het huis van Saul duurde lang. Maar terwijl David steeds sterker werd, werd het huis van Saul steeds zwakker. (...) Terwijl de strijd tussen het huis van Saul en het huis van David voortduurde, verwierf Abner zich een steeds machtiger positie in het huis van Saul. Saul had een bijvrouw gehad, een zekere Rispa, de dochter van Ajja. Isboset vroeg aan Abner: Waarom hebt u gemeenschap gehad met de bijvrouw van mijn vader? Abner werd woedend over de woorden van Isboset en viel uit: "Wat? Ben ik soms een hondsvot uit Juda? Heb ik niet steeds het beste voorgehad met het huis van uw vader Saul, met zijn familie en zijn vrienden? Ik heb ervoor gezorgd dat u niet in handen van David viel, en û verwijt mij overspel? God mag met mij doen wat Hij wil als ik David niet zal bezorgen wat de de HEER hem gezworen heeft: het koningschap afnemen van het huis van Saul en voor David een troon oprichten over Israël en over Juda, van Dan tot Bersheba". Isboset was zo bang voor Abner, dat hij hier niets tegenin durfde te brengen. Meteen stuurde Abner afgezanten naar David met de boodschap: "Aan wie behoort het land? Sluit met mij een verdrag; dan zal ik u helpen om heel het volk van Israël voor u te winnen." David liet antwoorden: Goed, ik zal met u een verdrag sluiten, maar onder één voorwaarde: ik zal u alleen ontvangen als u Sauls dochter Michal voor me meebrengt.
* Lucas 3:1-6
In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen
Pontius Pilatus Judea bestuurde, en Herodes tetrarch was over Galilea,
zijn broer Philippus over het gebied van Ituréa en Trachonitis,
en Lysánias over Abiléne, en toen Annas en Kajafas hogepriester
waren, richtte God zich in de woestijn tot Johannes, de zoon van Zacharias.
Daar ging Johannes in de omgeving van de Jordaan verkondigen dat de mensen
zich moesten laten dopen en tot inkeer moesten komen om zo vergeving van
zonden te verkrijgen, zoals geschreven staat in het boek met de uitspraken
van de profeet Jesaja:
Luidt klinkt een stem in de woestijn
Maak de weg van de HEER gereed,
Maak recht zijn paden!
Iedere kloof zal worden gedicht,
Elke berg en heuvel geslecht,
Kromme wegen recht gemaakt,
Hobbelige wegen geëffend;
En al wat leeft zal zien hoe God redding brengt."
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2003.