Het is een wonderlijke gelijkenis; en inderdaad: moeilijk om
te begrijpen, omdat er heel wat vragen worden opgeroepen die
niet allemaal bevredigend te beantwoorden zijn.
Wie is bedoeld met de man, die een grote maaltijd aanricht?
Wie zijn bedoeld met die mensen, die uitgenodigd zijn en die
zich vervolgens verontschuldigen? En wat te denken van die
mensen, die worden gedwongen om aan tafel te gaan? Waarom
verontschuldigen alle genodigden zich: je zou toch verwachten
dat er ook genodigden zijn die zich niet verontschuldigen?
En wat te denken van die verontschuldigingen: zijn die acceptabel, of vallen ze
in de categorie 'smoesjes'?
Wat is precies de reden, dat de gastheer zich zo boos maakt?
En waarom moet zijn huis per se vol worden? En het belangrijkste:
waarom vertelt Lucas ons dit verhaal: wat wil hij nu
eigenlijk zeggen?
We kennen verschillende versies van dit verhaal: het is ook te
vinden in het evangelie volgens Mattheüs; en ook in het Tomas-evangelie
vinden we een parallel. Bij een vergelijking van
deze teksten blijkt al snel, dat je zo'n verhaal op
verschillende manieren kunt vertellen, en dat je er zo een
andere strekking aan kunt geven. Mattheüs beaccentueert dat de
man die het feestmaal aanricht niet God is: in Gods rijk gaat
het heel anders toe - aldus Mattheus. In het Tomasevangelie
vormt het verhaal een aanklacht tegen 'zakenmensen en kooplieden':
die komen het huis niet in! Bij Lucas lijkt noch het een
noch het ander van toepassing: de hoofdpersoon lijkt weldegelijk een
verwijzing naar God. En de vermelding dat één van de
gasten zich verontschuldigt vanwege een zojuist gesloten
huwelijk, maakt duidelijk dat het Lucas niet te doen is om
een aanklacht tegen een bepaalde beroepsgroep.
De kern van het verhaal bij Lucas is de toorn: Gods toorn.
"Niemand van die mannen zal van mijn maaltijd proeven!" Ook
deze woorden doen denken aan de Oud-Testamentische traditie,
die verhaalt dat niemand uit de generatie, die uit Egypte is
bevrijd, het beloofde land ook zal binnengaan. Zelfs Mozes
zèlf krijgt te horen: "Gij zult het land vóór u zien liggen,
maar daar niet binnengaan."
Wie Gods toorn wil begrijpen, moet in het Oude Testament zijn.
Daar wordt herhaaldelijk gesproken over Gods toorn. Wij gaan
ons daar wat ongemakkelijk bij voelen. We voelen ons gelukkiger bij
een gelijkenis zoals die over de verloren zoon: waarin
God figureert als een vader, wiens liefde en vergevingsgezindheid voor
zijn zoon onuitputtelijk zijn. Onze hele cultuur is
doortrokken van een verlangen naar verdraagzaamheid, naar
goedheid. En dit verlangen weerspiegelt zich in de Godsbeelden,
in de wijze waarover wij over God spreken.
Aardig is in dit verband wat Sartre over God schrijft. In zijn
autobiografie gaat het op zeker moment over zijn grootvader:
"Dat was een ras-acteur!", zo schrijft hij. "Zo leefde hij.
Hij had dan ook behoefte aan publiek: aan een Grand Spectateur! Die
noemde hij God." Zo karakteriseert Sartre wat wij
van God gemaakt hebben: god als welwillend toeschouwer.
Is de god van onze dromen misschien een afgod, die we onszelf
creëren? Een god die naar ons kijkt, in de handen klapt, ons
aanmoedigt en ons verzekert dat we het zo gek nog niet doen!
Gods toorn: komt die nog in beeld? Of is dat een notie, die
ons wat vreemd is geworden? De woede is heeft in onze cultuur
dikwijls een negatieve klank. Sommige ouders worden nooit boos
op hun kinderen: hooguit verdrietig. Boosheid wordt vaak
afgedaan als een vorm van onvolwassenheid, van kind-gedrag:
"Raas maar even uit en kom maar weer terug als je er 'gewoon'
over kunt doen".
Slechts nu en dan kom je woede tegen op een wijze, die van
kracht getuigt. Na de café-brand in Volendam hoorden we een
jong meisje zeggen: "Ik ben boos, nee, ik ben woedend omdat we
deze ramp niet hebben kunnen voorkomen. Ik ben woedend omdat
de veiligheid van mensen ondergeschikt is gemaakt aan geld,
aan belangenverstrengeling en gemakzucht." Wie zo spreekt is
vervuld van een heilige toorn. In deze vorm roept woede instemming op:
omdat het uitdrukking geeft aan verontwaardiging.
Ik denk dat de woede, waarover Lucas in de gelijkenis spreekt,
alleen begrijpelijk is als die geïnterpreteerd wordt als een
uiting van verontwaardiging. Verontwaardiging, omdat het
Verbond tussen God en mensen wordt geschonden: het gaat hier
om de woede, als keerzijde van Gods trouw. De mens zet zichzelf buiten
het koninkrijk, wanneer hij zó doet als beschreven
in de gelijkenis.
En waaruit bestaat dan dat 'zó doen'? In onze ogen zijn de
verontschuldigingen, waarmee de gasten aankomen mogelijk
ongeldig. Maar voor de Joden van die tijd waren ze volstrekt
legitiem. De één moest zijn nieuwe land inspecteren; de ander
moest zijn span ossen uitproberen; een derde was net getrouwd.
Bij het woord noodzakelijk denken wij misschien aan 'economische
noodzaak'. Je zou anders wel eens een kat in de zak
kunnen kopen. Maar het bezien van de akker was godsdienstig
gezien noodzakelijk. Volgens oudtestamentische heiligheidsvoorschriften
was een onvoltooid project onrein.
Wie aan een project bezig was, was daarom zelfs vrijgesteld
van de militaire dienstplicht. Wat Jezus hier aan de schriftgeleerden
voorhoudt, moet schokkend zijn: omdat het aan hun hele
religieus systeem de grondslag ontneemt.
Gelijkenissen zijn bijna altijd doordenkertjes: de toorn van
God is in dit geval gericht tegen wat mensen van de godsdienst
hebben gemaakt. Voor ons impliceert dat de gewetensvraag: wat
hebben wij van God gemaakt? Is de god van onze dromen wel God?
Of hebben we onszelf een god gemodelleerd, die goed past in
ons eigen mens- en wereldbeeld? Hebben wij God als de Ander,
de Vreemde die ons confronteert, misschien uitgebannen?
Misschien kunnen we in onze beste momenten Gods toorn kunnen zien
als een heilige gerechtvaardigde verontwaardiging over het
gebrek aan zelfkritiek, het gebrek aan discipline dat ook in
onze samenleving maar al te vaak leidt tot geweld, tot onveiligheid, tot
ongastvrijheid en tot vormen van aggressie.
Hoeveel slachtoffers moeten er vallen, hoeveel levens moeten
er verwoest worden voordat we tot het inzicht komen dat we te
soft, te lief en te verdraagzaam zijn - uit welbegrepen eigenbelang?
Als Gods toorn de keerzijde is van Gods trouw, dan rijst de
vraag hoe het staat met onze trouw aan wat wij belijden: dat
Christus ons God nabij brengt. AMEN.
DE LEZINGEN:
Deut. 20: 1-3.5-7
Als ge tegen uw vijanden ten strijde trekt en ziet, dat zij
veel meer paarden, wagens en soldaten hebben dan gij, dan moet
ge toch niet bang voor hen zijn: want de Heer uw God is met u,
Hij die u uit Egypte heeft geleid. Voor de strijd begint moet
een priester naar voren treden en de soldaten toespreken. Hij
moet tegen hen zeggen: 'Luister, Israël! Aanstonds begint de
strijd tegen uw vijanden. Laat u niet ontmoedigen. Weest niet
bang en sla niet op de vlucht. (...) En dan moeten de schrijvers aan de soldaten vragen: 'Is er iemand die een nieuw huis
heeft gebouwd, maar er nog niet ingetrokken is? Laat hem naar
huis gaan, want als hij in de strijd sneuvelt zou een ander in
zijn huis trekken. Is er iemand die een wijngaardheeft geplant, maar er nog niet van heeft geplukt? Laat hem naar huis
gaan, want als hij in de strijd sneuvelt, zou een ander er de
eerste vruchten van plukken. Is er iemand die zich met een
vrouw heeft verloofd, maar nog niet met haar getrouwd is? Laat
hem naar huis gaan, want als hij in de strijd sneuvelt, zou
een ander haar trouwen.
Lucas 14: 14-24
En gij zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u terug te betalen. Want het zal u terugbetaald worden bij de opstanding der rechtvaardigen. Toen iemand van de disgenoten dat hoorde, zei hij tot hem: Zalig wie brood eten zal in het Koninkrijk Gods. Hij zei tot hem: Iemand richtte een grote maaltijd aan en nodigde velen. En hij zond zijn slaaf uit tegen het uur van de maaltijd om tot de genodigden te zeggen: Komt, want het is nu gereed. En zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen. De eerste zei tot hem: Ik heb een akker gekocht en ik moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zei: Ik heb vijf span ossen gekocht en ga die keuren; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. Weer een ander zei: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen. En de slaaf kwam terug en berichtte zijn heer deze dingen. Toen werd de heer des huizes toornig en zei tot zijn slaaf: Ga aanstonds de straten en stegen van de stad in en breng de bedelaars en misvormden en blinden en lammen hier. En de slaaf zei: Heer, wat gij hebt opgedragen, is geschied en nog is er plaats. En de heer zei tot de slaaf: Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen, want mijn huis moet vol worden. Want ik zeg u: Niemand van die mannen, welke genodigd waren, zal van mijn maaltijd proeven.
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2004.