PREEK GEHOUDEN TIJDENS DE DIENST VAN DE REMONSTRANTSE GEMEENTE TWENTE
OP ZONDAG 8 FEBRUARI 2004

De lezingen waren: Deut. 20: 1-3.5-7
Lucas 14: 14-24

PREEK

Een verkenning van het Nieuwe Testament leert ons dat Jezus dikwijls met mensen samen de maaltijd genoot. En zoals in die tijd klaarblijkelijk gebruikelijk was: dáár, tijdens de maaltijd, ontstonden diepzinnige gesprekken. Het verhaal dat Lucas ons opdist staat bekend als de gelijkenis van de verontschuldigingen. Het is een verhaal waarover niet vaak wordt gepreekt. Dat kan twee dingen betekenen: ofwel, er valt weinig over te zeggen; ofwel, de betekenis dreigt ons te ontgaan.

Het is een wonderlijke gelijkenis, die heel wat vragen oproept. Wie is bedoeld met de man, die een grote maaltijd aanricht? Wie zijn bedoeld met die mensen, die uitgenodigd zijn en die zich vervolgens verontschuldigen? Wat te denken van die mensen, die worden gedwongen om aan tafel te gaan? Waarom verontschuldigen alle genodigden zich zonder uitzondering: je zou toch verwachten dat er ook genodigden zijn die zich niet verontschuldigen? En wat te denken van die verontschuldigingen: zijn die acceptabel, of vallen ze in de categorie 'smoesjes'? Wat is precies de reden, dat de gastheer zich zo boos maakt? En waarom moet zijn huis per se vol worden? En het allerbelangrijkste: waarom vertelt Lucas ons dit verhaal: wat wil hij nu eigenlijk zeggen?

We kennen verschillende versies van dit verhaal: het is ook te vinden in het evangelie volgens Mattheüs; en in het Thomas-evangelie. Bij een vergelijking van deze teksten blijkt al gauw, dat je zo'n verhaal op verschillende manieren kunt vertellen, en dat je er zodoende steeds weer een andere strekking aan kunt geven. Mattheüs beaccentueert dat de man die het feestmaal aanricht niet God is: in Gods rijk gaat het heel anders toe - aldus Mattheus. In het evangelie van Thomas vormt het verhaal een aanklacht tegen 'zakenmensen en kooplieden': die komen het huis van de gastheer niet in! Bij Lucas lijkt noch het een noch het andere van toepassing: de hoofdpersoon lijkt hier weldegelijk een verwijzing naar God te zijn. En de vermelding, dat één van de gasten zich verontschuldigt vanwege een zojuist gesloten huwelijk, maakt duidelijk dat het Lucas niet te doen is om een aanklacht tegen een bepaalde beroepsgroep.

De kern van het verhaal bij Lucas is de toorn: Gods toorn. "Niemand van die mannen zal van mijn maaltijd proeven!" Deze woorden doen denken aan de Oud-Testamenitische traditie, die verhaalt dat niemand van de generatie, die uit Egypte is bevrijd, het beloofde land zal binnentrekken. Zelfs Mozes krijgt te horen: "Gij zult het land vóór u zien liggen, maar daar niet binnengaan."

Wie Gods toorn wil begrijpen, moet in het Oude Testament zijn. Daar wordt herhaaldelijk gesproken over Gods toorn. Wij gaan ons daar mogelijk wat ongemakkelijk bij voelen. We voelen ons gelukkiger bij een gelijkenis zoals die over de verloren zoon: waarin God figureert als een vader, wiens liefde en vergevingsgezindheid voor zijn kind onuitputtelijk zijn. Onze hele cultuur wil vrij zijn van angst en is doortrokken van een verlangen naar verdraagzaamheid, naar mildheid, naar goedheid. En dit verlangen weerspiegelt zich in de Godsbeelden, in de wijze waarover wij doorgaans over God spreken.

Aardig is in dit verband wat Sartre in zijn autobiografie over God schrijft. Op zeker moment gaat het over zijn grootvader. "Dat was een ras-acteur!", zo schrijft hij. "Zo leefde hij. Hij had behoefte aan publiek: aan een Grand Spectateur! Die noemde hij God." Met die woorden karakteriseert Sartre wat onze cultuur van God gemaakt heeft: god als welwillend toeschouwer. Is de god van onze dromen misschien een afgod, die we onszelf creëren? Een god die naar ons kijkt, in de handen klapt, ons aanmoedigt en ons verzekert dat we het zo gek nog niet doen!

En waar blijft Gods toorn: komt die nog in beeld? Of is dat een notie, die ons vreemd is geworden? De woede is heeft in onze cultuur een negatieve klank gekregen. Sommige ouders worden nooit boos op hun kinderen: hooguit verdrietig. Boosheid wordt vaak afgedaan als een vorm van onvolwassenheid, van kind-gedrag: "Raas maar even uit en kom maar weer terug als je er 'gewoon' over kunt doen".

Slechts nu en dan kom je woede tegen op een wijze, die van kracht getuigt. Zo bijvoorbeeld na de café-brand in Volendam, toen we een jong meisje hoorden zeggen: "Ik ben boos, nee ik ben woedend omdat we deze ramp niet hebben kunnen voorkomen. Ik ben woedend omdat de veiligheid van mensen ondergeschikt is gemaakt aan geld, aan belangenverstrengeling en gemakzucht." Wie zo spreekt is vervuld van een heilige toorn. In deze vorm roept woede instemming op: omdat het uitdrukking geeft aan verontwaardiging.

Ik denk dat de woede, waarover Lucas in de gelijkenis spreekt, alleen begrijpelijk is als die wordt geïnterpreteerd wordt als een uiting van verontwaardiging. Verontwaardiging, omdat het Verbond tussen God en mensen wordt geschonden: het gaat hier om de woede, als keerzijde van Gods trouw. De mens zet zichzelf buiten het koninkrijk, wanneer hij zó doet als beschreven in de gelijkenis.

En waaruit bestaat dan dat 'zó doen'? In onze ogen zijn die verontschuldigingen, waarmee de gasten aankomen mogelijk ongeldig. Maar voor de wetgeleerden uit die tijd waren ze volstrekt legitiem. De één moest zijn nieuwe land inspecteren; de ander moest zijn span ossen uitproberen; een derde was net getrouwd. Bij dat woord noodzakelijk denken wij misschien aan 'economische noodzaak'. Je zou anders wel eens een kat in de zak kunnen kopen. Maar het bezien van de akker was godsdienstig gezien noodzakelijk: naar oudtestamentische maatstaven was een onvoltooid project onrein. Wie aan een project bezig was, was daarom zelfs vrijgesteld van de militaire dienstplicht. Wat Jezus hier aan de schriftgeleerden voorhoudt, moet schokkend zijn: omdat het hun hele religieuze systeem de grondslag ontneemt.

Gelijkenissen zijn bijna altijd doordenkertjes: de toorn van God is in dit geval gericht tegen wat mensen van de godsdienst hebben gemaakt. Voor ons impliceert dat de gewetensvraag: wat hebben wij van God gemaakt? Is de god van onze dromen wel God? Of hebben we onszelf een god gemodelleerd, die goed past in ons eigen mens- en wereldbeeld? Hebben wij God als de Ander, de Vreemdeling die ons confronteert, misschien uitgebannen?

Misschien kunnen in onze beste momenten Gods toorn kunnen zien als een heilige en gerechtvaardigde verontwaardiging over het gebrek aan zelfkritiek, het gebrek aan discipline dat ook in onze samenleving maar al te vaak leidt tot geweld, tot onveiligheid, tot ongastvrijheid en tot vormen van aggressie. Hoeveel slachtoffers moeten er vallen, hoeveel levens moeten er verwoest worden voordat we tot het inzicht komen dat we te soft, te lief en te verdraagzaam zijn - uit welbegrepen eigenbelang?

Als Gods toorn de keerzijde is van Gods trouw, dan rijst de vraag hoe het staat met onze trouw aan wat wij belijden: dat Christus ons God nabij brengt. AMEN.

DE LEZINGEN:
Deut. 20: 1-3.5-7

Als ge tegen uw vijanden ten strijde trekt en ziet, dat zij veel meer paarden, wagens en soldaten hebben dan gij, dan moet ge toch niet bang voor hen zijn: want de Heer uw God is met u, Hij die u uit Egypte heeft geleid. Voor de strijd begint moet een priester naar voren treden en de soldaten toespreken. Hij moet tegen hen zeggen: 'Luister, Israël! Aanstonds begint de strijd tegen uw vijanden. Laat u niet ontmoedigen. Weest niet bang en sla niet op de vlucht. (...) En dan moeten de schrijvers aan de soldaten vragen: 'Is er iemand die een nieuw huis heeft gebouwd, maar er nog niet ingetrokken is? Laat hem naar huis gaan, want als hij in de strijd sneuvelt zou een ander in zijn huis trekken. Is er iemand die een wijngaardheeft geplant, maar er nog niet van heeft geplukt? Laat hem naar huis gaan, want als hij in de strijd sneuvelt, zou een ander er de eerste vruchten van plukken. Is er iemand die zich met een vrouw heeft verloofd, maar nog niet met haar getrouwd is? Laat hem naar huis gaan, want als hij in de strijd sneuvelt, zou een ander haar trouwen.

Lucas 14: 14-24

En gij zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u terug te betalen. Want het zal u terugbetaald worden bij de opstanding der rechtvaardigen. Toen iemand van de disgenoten dat hoorde, zei hij tot hem: Zalig wie brood eten zal in het Koninkrijk Gods. Hij zei tot hem: Iemand richtte een grote maaltijd aan en nodigde velen. En hij zond zijn slaaf uit tegen het uur van de maaltijd om tot de genodigden te zeggen: Komt, want het is nu gereed. En zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen. De eerste zei tot hem: Ik heb een akker gekocht en ik moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u,

houd mij voor verontschuldigd. En een ander zei: Ik heb vijf span ossen gekocht en ga die keuren; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. Weer een ander zei: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen. En de slaaf kwam terug en berichtte zijn heer deze dingen. Toen werd de heer des huizes toornig en zei tot zijn slaaf: Ga aanstonds de straten en stegen van de stad in en breng de bedelaars en misvormden en blinden en lammen hier. En de slaaf zei: Heer, wat gij hebt opgedragen, is geschied en nog is er plaats. En de heer zei tot de slaaf: Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen, want mijn huis moet vol worden. Want ik zeg u: Niemand van die mannen, welke genodigd waren, zal van mijn maaltijd proeven.

Terug naar het begin van deze pagina

Terug naar de REGISTERS. ..

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2004.