PREEK GEHOUDEN TIJDENS DE DIENST VAN DE REMONSTRANTSE GEMEENTE OOSTERBEEK E.O.,
OP ZONDAG, 7 NOVEMBER 2004.

"Uit het tijdloze ruist een grote beweging omhoog alsof een verborgenheid veroverd werd..."
(Citaat uit: De legende van de Baalsjem)

'De drie aartsvaders',
H.N. Werkman.

De lezingen waren:
2 Koningen 22: 1-13
Lucas 19: 41-46

PREEK

"Mijn huis zal zijn een huis van aanbidding"

"Uit een onlangs gehouden enquête blijkt dat ook onder kerkleden zo'n 20 % niet meer weet waar het bij het kerstfeest om gaat". Aldus professor van Leeuwen in het voorwoord van zijn boek over de christelijke feesten, dat deze week verscheen.

"Door het ontbreken van duidelijkheid kunnen mensen gemakkelijk het idee krijgen dat hun religieuze gevoel zo ongeveer hetzelfde is als christelijk geloven en remonstrants belijden", aldus dominee Kassens in een eerste reactie op het boek "Wij geloven - wat geloven wij?", waarin een proeve van beleiden in eigentijdse woorden is opgenomen.
Het zijn twee signalen van zorg omdat er iets waardevols dreigt verloren te gaan.

Zouden we het feit, dat er nu ineens een aantal bijbelvertalingen verschijnen, ook moeten duiden als teken van die groeiende bezorgdheid? Bezorgdheid, niet zozeer omdat de kennis van de bijbel en de christelijke traditie gaat ontbreken, maar omdat het geloof - wat dat dan ook precies is - aan slijtage onderhevig is. De titel van het boekje "Wij geloven - wat geloven wij?" geeft dan ook te denken. Wat bedoelen mensen eigenlijk als ze zeggen: "Wij geloven"? Is dat een bepaalde manier van in het leven staan? Een 'way-of-life'? Wat betekent het wanneer mensen zichzelf als een christen beschouwen? Of is het een 'ietsisme': een vage intuïtie, dat er wel iets moet zijn? Zijn er ijkpunten?

Soms schrikken mensen op als ze beseffen, hoe het met de vroomheid is gesteld. Dat overkomt niet alleen ons. Dat is klaarblijkelijk iets van alle tijden. Koning Josia scheurt zijn kleren als hij zich, na lezing van het oude boek in de tempel, gaat realiseren dat er niemand meer vroom leeft. En Lucas schrijft over Jezus - en zijn weeklacht over Jeruzalem als het tot hem doordringt, dat er nauwelijks meer mensen zijn die herkennen hoe God zich laat vinden.

Misschien is het ook wel hoopvol, die schrik ineens, om het verlies van wat eens heel gewoon was: dat mensen geloofden. Vroeger, toen geloven heel gewoon was, zag je dat ook om je heen. Maar het geloof is onzichtbaar geworden: iets voor de binnenkamer, iets voor de vrije tijd. Het besef van de dreigende leegte, de geloofscrisis, zou wel eens een aanzet kunnen zijn voor een hernieuwde inspanning om te verwoorden, te benoemen wat 'geloven' voor ons betekent.

Maar er is méér: in samenhang met het feit dat het geloof in de publieke ruimte onzichtbaar is geworden, is er misschien ook in het persoonlijk leven wel sprake van onzekerheid, van een dreigend gemis aan houvast. Ik denk dat er heel wat mensen zijn, die een diep verlangen hebben naar een persoonlijke omgang met God. Hoe en wáár laat God zich vinden? Wat merk ik van vergeving en verlossing van Godswege? Waar vind ik bronnen van rust, berusting en vertrouwen in mijn leven, en kan ik die ervaringen vertalen in woorden van geloof?

Velen van u hebben zich misschien wat verwonderd afgevraagd:
een nieuwe geloofsbelijdenis - is dat nu nodig? Een nieuwe bijbelvertaling - waar is dat goed voor? Maar misschien kunnen deze uitgaven ons ook aanmoedigen: om opnieuw op zoek te gaan naar woorden, die passen bij wat we aan het leven ervaren.

===

"Mijn huis zal een huis van aanbidding zijn", zegt Jezus. Aanbidden, dat impliceert: stil worden, open worden van geest. Alle antennes, waarover je beschikt, uitzetten en richten. Ik denk wel eens: een belangrijk deel van het kerkelijk leven bestaat uit lezingen, besprekingen, kennisoverdracht en uit diskussies. Maar dat is allemaal wel erg cerebraal.
De Belgische kardinaal Daneels, die bij het aanbieden van het eerste exemplaar van de Nieuwe Bijbelvertaling aan koningin Beatrix het woord voerde, zei dat voor veel mensen de bijbel is als een schelp, die je aan het strand opraapt: je zet hem aan je oor, en je vraagt je dan af: wat hoor ik, hoor ik mezelf of hoor ik de zee? Een indringende vraag! Maar hoe krijg je daar ooit antwoord op? Is het lezen in de bijbel de weg?

Op het omslag van de liturgie staat een prent van Werkman, de graficus die vlak voor het einde van de oorlog werd omgebracht vanwege zijn sympathieën met de Joden. Werkman was in die oorlogsjaren erg onder de indruk gekomen het eenvoudige optimistische geloof van een Jood , genaamd: Israël ben Eliëzer. Op deze prent zien we drie mannen rond een tafel met daarop het boek. Het is de illustratie bij een oude legende, over een rijke man, die bepaald niet afkerig was van godsdienst. Maar die door de ruimheid van leven, waartoe zijn rijkdom hem in staat stelde, de akker van zijn ziel braak liet liggen. De prent stelt ons als het ware een gewetensvraag: of wij ook zulke mensen zijn, die het boek wel hebben maar het in feite dicht op tafel laten liggen. De drie mannen kijken ons indringend aan...

Wat we daaruit kunnen leren is in elk geval, dat we in ons leven tijd zullen moeten inruimen, een plaats zullen moeten maken, waar de geest zijn werk kan doen. Het is de zorg voor de akker van de ziel: hebben we daar tijd en aandacht voor? Hoe doe je dat? Is dit ook iets, waarover we elkaar bevragen? Waarmee we elkaar helpen? En zijn we bereid en in staat om de oogst met anderen te delen?

Het zou jammer zijn, als ons overkwam wat de vrouw overkwam waarover in het Tomasevangelie het volgende staat: Het rijk van de vader lijkt op een vrouw die een kruik vol meel draagt en die een lange weg heeft te gaan. Het hengsel van de kruik begeeft het; het meel stroom eruit, en komt achter haar neer op de weg. Maar ze merkt het niet, ze merkt niets van het ongeluk. Thuis gekomen zet ze de kruik op de grond, en ziet
dat die leeg is.

Met een beetje goede wil zou je dit verhaal kunnen zien als een waarschuwing: voor wat er kan gebeuren, wanneer je niet achterom kijkt. Verlies je meel niet! Dat is het voedsel voor onderweg. Wanneer je vergeet dat jouw leven veel meer bepaald werd door wat je hebt gekregen dan door wat je er zelf van hebt gemaakt. Wanneer je verzuimt om je zegeningen te tellen, en daaruit te leven.

Mogen we al wat niet maakbaar was en toch zo betekenisvol vertalen in woorden van geloof? Zijn de woorden van de proeve van een nieuw belijden zulke woorden?

(Citaat):

"Ik weet en wil aanvaarden
dat mijn geest zijn rust niet vindt in de zekerheid
van wat hij weet of belijdt,
maar in het verwonderd besef
van wat hem toevalt en geschonken wordt

dat mijn wil zijn bestemming niet vindt
in twijfel of onverschilligheid,
maar in wakkerheid, vertrouwen en verbondenheid
met al wat leeft

dat mijn gevoel niet de gevangene is
van hebzucht en heerszucht,
maar zich ontplooien kan in verlangen
naar wat anders is en ongerept

dat mijn bestaan niet voltooid wordt
door wie ik ben en wat ik heb,
maar door wat oneindig groter is
dan wat ik kan bevatten.

Daarom geloof ik in Gods Heilige Geest,
die al wat mensen scheidt te boven gaat
en hen bezielt tot wat heilig is en rechtvaardig en goed,
opdat zij, van eigendunk bevrijd,
biddend, zingend, handelend en zwijgend,
God zullen eren en dienen."

(Begin van de proeve van beleiden: een eigentijdse verwoording van geloven)

"Aan God zij de lof en de eer in tijd en eeuwigheid, Amen".

(Slot van de proeve van beleiden: een eigentijdse verwoording van geloven)

DE LEZINGEN:

* 2 Koningen 22: 1-13

Een zoon van acht jaar is Josjiahoe
als hij koning wordt,
en eenendertig jaar
is hij in Jeruzalem koning gebleven;
de naam van zijn moeder is
Jedida, dochter van Adaja, uit Botskat.
Hij doet wat juist is in de ogen van de ENE;
hij gaat voort
langs heel de weg van zijn voorvader David
en is niet afgeweken, rechts of links.

En het geschiedt
in het achttiende jaar
dat Josjiahoe koning is:
de koning heeft Sjafan,
zoon van Atsaljahoe zoon van Mesjoelam,
de schrijver,
uitgezonden naar het huis van de ENE
en gezegd:
klim op
naar Chilkiahoe, de hogepriester, en laat hij het geld storten
dat is ingekomen in het huis van de ENE,-
dat de dorpelwachters hebben ingezameld
uit de gemeente;
laat hij dat de uitvoerders van het werk
in handen geven,
die aangesteld zijn als opzichters in
het huis van de ENE,-
en laten zij het geven
aan hen die het werk doen
in het huis van de ENE
om te versterken
wat er bouwvallig is aan het huis;
aan de hout-en-steenarbeiders,
de murenbouwers en de metselaars,-
en om boomstammen aan te kopen
en behouwen stenen
om het huis weer sterk te maken;
maar het hoeft niet met hen
worden nagerekend,
het geld dat hun in handen is gegeven,-
want zij zijn in goed vertrouwen doende!
Dan zegt Chilkiahoe, de hogepriester,
tot Sjafan de schrijver:
een schriftrol van de Wet heb ik gevonden,
in het huis van de ENE!
En Chilkia geeft de schriftrol aan Sjafan, en die leest hem voor.
Dan komt
Sjafan de schrijver bij de koning binnen
en keert met een woord bij de koning terug;
hij zegt:
gestort hebben je dienaren het geld
dat zich bevond in het huis
en het in handen gegeven
van de uitvoerders van het werk, die zijn aangesteld als opzichters
in het huis van de ENE!
Ook meldt
Sjafan de schrijver aan de koning; hij zegt:
een schriftrol is mij gegeven
door Chilkia, de priester!-
en Sjafan leest hem voor
voor het aanschijn van de koning.
En het geschiedt met dat de koning hóórt
de woorden van de schriftrol van de Wet,-
dat hij zijn gewaden scheurt.
Dan gebiedt de koning
Chilkia de priester,
Achikam, zoon van Michaja, Sjafan de schrijver zelf en Asaja, dienaar van de koning, en zegt:
gaat heen, raadpleegt de ENE,
voor mijzelf, voor de gemeente
en voor heel Judea,
over de woorden van deze schriftrol
die is gevonden;
want groot
moet de gramschap van de ENE zijn
die tegen ons ontbrand is,
omdat onze vaderen niet hebben gehoord
naar de woorden van deze schriftrol,
om te doen
naar al wat over ons geschreven is!

* Lucas 19: 41-46

Met dat hij (Jezus) nadert en de stad aanziet
breekt hij uit in een weeklacht over haar
en zegt:
áls je maar herkent op deze dag,
ja jíj!, wat tot vrede leidt!-
nú is het nog verborgen voor je ogen:
dat er dagen zullen komen over je
waarop je vijanden
een wal bij je zullen opwerpen
en je zullen omsingelen en insluiten
van alle kanten:
ze zullen jou en 'je kinderen in jou verpletteren' (Ps 137,9)
en in jou geen steen op een steen laten,
indien je niet herkent
de tijd dat God je bezoekt!
Als hij binnenkomt in het heiligdom
begint hij met de verkopers uit te drijven,
zeggend tot hen: er staat geschreven
'mijn huis zal zijn
een huis van aanbidding' (Jes. 56,7)
maar wat jullie ervan maken
is 'een hol van rovers' (Jer. 7:11).

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2004.