PREEK GEHOUDEN TIJDENS DE DIENST VAN DE REMONSTRANTSE GEMEENTE TE HOOGEVEEN OP ZONDAG, 14 NOVEMBER 2004.

Drie werelden
litho van Esscher.

De lezing was:
Lucas 20: 27-40

LEVEN EN DOOD

Vandaag gaat het over leven en dood. Misschien is dat wel een onderwerp, dat eigenlijk voortdurend in ons leven aanwezig is. Niet altijd aan de oppervlakte, maar daaronder. In de herfst dringt het zich als het ware aan ons op: zeker in de herfst van ons leven.

Voorop de liturgie staat een litho van de graficus Esscher, getiteld: drie werelden. Je moet even aandachtig kijken om die te ontdekken. Het meest in het oog loopt het oppervlak: op het water drijven dode bladeren. Met enige goede wil zou je die kunnen zien als een verwijzing naar de wereld van de herinnering. Ooit waren groene, levende levende bladeren; wat er nog van over is, is vaak niet veel meer dan een skelet. Je kunt ook door het oppervlak heenkijken: daar zwemt een vis. Hij leeft. Weliswaar verborgen, in de diepte, maar toch. Het is net als met ons: we weten wel dat we leven, maar wat dat betekent - dat besef je niet altijd. "Geef zicht aan mijn ógen", schrijft de psalmdichter. Het is niet vanzelfsprekend, dat we oog hebben voor de sporen van God, de sporen van schepping - ook in ons eigen bestaan. De derde wereld zien we alleen weerspiegeld in het wateroppervlak, tussen de bladeren. Het is een gefragmenteerd beeld: het hemelse licht waardoor alles zichtbaar wordt, zien we alleen omdat het weerspiegeld wordt. De hemel zèlf is niet zichtbaar: Godskennis is afgeleide kennis. Alles wat wij weten over God, de Eeuwige, de Aanwezige, de Levende is gebaseerd op reflectie.

===

De Saduceeërs blijken dan ook verkeerd te zitten: ze leggen Jezus een volstrekt theoretisch probleem voor. Ze zijn heel cerebraal bezig. Levend uit je hoofd kom je God niet op het spoor. Integendeel: wie al te cerebraal is ingesteld, komt eerder tot de conclusie, dat God ondenkbaar is; dat we God ook niet niet nodig hebben. Als het gaat om zingeving, dan zullen we dat tóch zélf moeten doen. Toch is het de vraag, of dat wel zo is: is ons leven zinnig, omdat wij daar zelf zin aan hebben gegeven? Of is ons leven van betekenis geheel los van wat wij ervan maken?

Ik denk dat er heel wat mensen zijn, die diep in hun hart verlangen naar een dragende werkelijkheid, naar een God waarmee ze omgang hebben. Dat kan alleen als we in ons leven, vroeg of laat, iets van God ervaren. En de vraag is dan ook: wat is er nodig voor persoonlijke geloofservaring? Wat is ervoor nodig om Gods werkelijkheid te kunnen beleven? Hoe komt een mens aan geloof?

De Belgische kardinaal Daneels, die bij het aanbieden van het eerste exemplaar van de Nieuwe Bijbelvertaling aan koningin Beatrix het woord voerde, gebruikte een prachtig beeld. Hij zei, dat voor veel mensen de bijbel is als een schelp, die je aan het strand opraapt: je zet hem aan je oor, en je vraagt je dan af 'Wat hoor ik: hoor ik mezelf, of hoor ik de zee?
Waar het opaan komt is, hoe wij onze gewaarwordingen registreren en duiden.

===

Er zijn verschillende terreinen waar God zich laat vinden. Eén daarvan is het terrein van de emoties. Daarbij valt te denken, bijvoorbeeld, aan de emotie van het vertrouwen: hoe leren wij in ons leven 'amen' te zeggen, vertrouwen te hebben in elkaar, in onszelf, in het leven? Je zou ook kunnen denken aan het verlangen; waar komt dat verlangen vandaan? Waar halen we het vandaan, om te denken dat wij mensen met elkaar geluk kunnen realiseren? Je kunt ook denken aan gevoelens van opstandigheid, het verzet dat soms in ons kan opborrelen tegen alles dat niet strookt met onze diepste dromen naar vrede en harmonie. Mogen we zulke emoties vertalen in woorden van geloof? Zijn dit niet bronnen van inspiratie? Wie wel eens bij een bron heeft gestaan weet dat je het water wel ziet opwellen, maar dat je dan nog steeds niet weet waar het vandaan komt. Je kunt niet in de bron kijken. Ik zei het al: Godskennis is afgeleide kennis. Alles wat we over de Eeuwige weten is gebaseerd op reflectie.

Een ander terrein, waarop God zich laat vinden is het gebied dat we aanduiden als 'heilig': ik denk daarbij, bijvoorbeeld, aan de heilige eerbied voor de levende natuur; aan ons respect voor het wonder van leven; aan onze angst om dat te vernielen, vanaf het moment dat we ons realiseren dat het onomkeerbaar, onherstelbaar is - om de eenvoudige reden, dat wij daar niet toe in staat zijn. Ook daar ligt een bron van Godskennis.

Een derde terrein waar God zich laat vinden is de geschiedenis. Wij zien altijd maar de helft, omdat we alleen terug kunnen kijken. Vooruitzien: dat is niet onze sterkste kant. Hangt dat niet ook samen, met de ervaring dat God alle dagen nieuwe dingen schept? De loop der dingen is onvoorspelbaar. En wie zich afvraagt, hoe dat komt komt niet veel verder dan het toeval - een pseudoniem voor God (volgens de titel van een onlangs verschenen boek: Het pseudoniem van God, R. Meester, ten Have - Baarn).

Misschien laat God zich ook wel vinden in onze taal, in ons denkend spreken, of sprekend denken. Soms gebeurt het dat een preek, die ik gemaakt heb, me niet zint. En dat ik besluit, om er veranderingen in aan te brengen. Zodra ik op een bepaald punt begin te veranderen, blijkt dat alles anders moet. Het lukt eigenlijk nooit om twee keer een zelfde gedachtengang te vertellen. Dat is heel wonderlijk! "Maak je nu maar geen zorgen over wat je zult zeggen", klinkt het nu en dan in de bijbel. Want de Geest zal het je wel ingeven. Klaarblijkelijk hebben mensen altijd al beseft hoe wonderlijk het gesteld is met onze taal. Niet voor niets heeft men dan ook in de taal een scheppende kracht ervaren.

====

Keren wij terug, tot het thema: Leven en dood. De dood is daar, waar het leven gaat ontbreken. Maar de paradox is, dat de dood het einde niet is. Rationeel redenerend zou je dat moeten tegenspreken: maar de ervaring leert, dat onze werkelijkheid anders in elkaar zit. We zijn innig verbonden met hen die er niet meer zijn. De kerk weet vanaf het allereerste begin, dat het een gemeenschap is van heiligen die met elkaar rond Gods troon staan. In het Nieuwe Testament wordt in dit verband gesproken over "de wolk van getuigen", die ons kan inspireren tot een leven gebaseerd op een droom: "Zij allen zijn in het geloof gestorven; wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden; ze hebben slechts een glimp ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden als vreemdelingen en gasten. Door zo te spreken lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een vaderland." (Hebreëen 11:13-14).

Ook Jezus spreekt, denk ik, over deze droom wanneer hij de Sadduceëers onderwijst: "wie deel krijgen aan die eeuw kunnen niet meer sterven. Ook Mozes duidt dit aan als hij spreekt over de God van Abraham, van Isaak en van Jacob: God is geen God van doden, maar van levenden. Want voor hem zijn allen in leven".

Hoe de doden leven is prachtig verwoord door de schilder-dichter Chagall. Hij dicht:

Van mij alleen
het land dat in mijn ziel ligt uitgestrekt
ik kom er zonder paspoort binnen
als in mijn eigen huis
het ziet mijn droefenis
en mijn eenzaamheid
het wiegt me in slaap
en bedekt me met een steen die geurt

Tuinen bloeien binnenin mij
mijn bloemen zijn bedenksels
de straten zijn van mij
maar huizen staan er niet
die zijn al van mijn kindsheid af verwoest
en wie erin woonden zwerven door de lucht
op zoek naar enig onderkomen:
ze wonen in mijn ziel

Dat is waarom ik glimlach
als mijn zon maar even schijnt

Of ik schrei
als lichte regen
in de nacht

Leven en dood: twee domeinen waar God zich laat vinden? Alleen, als we durven vertrouwen op Gods zegen. Kijken we nog eens naar het plaatje voorop de liturgie. We zagen al drie werelden: het oppervlak, de wereld daaronder, en - weerspiegeld - de wereld daarboven. Maar onwillekeurig dwalen de ogen naar de verte, naar de horizon: ons blikveld is begrensd. En we mogen weten: God is ons altijd óók vooruit. Durven we ook daarop vertrouwen? Zijn NAAM belooft: 'Ik zal er zijn'.

DE LEZING:

* Lucas 20: 27-40

Er komen enkelen
van de saduceeërs tot hem,
die daarentegen
zeggen dat er geen opstanding is;
wat zij hem willen vragen zeggen ze zo:
leermeester, Mozes heeft ons voorgeschreven,
als van iemand een broer sterft
- en die had een vrouw maar
is kinderloos gebleven -
dat zijn broer de vrouw moet nemen
en een nazaat moet doen opstaan
voor zijn broer?- (Deut.25.56)
stel nu, er zijn zeven broers;
de eerste neemt een vrouw
en sterft kinderloos;
dan neemt de tweede haar,
de derde, -
ja, zo laten ze alle zeven
haar geen kinderen na
als ze sterven;
als laatste sterft ook de vrouw;
die vrouw nu, - bij de opstanding,
van wie van hen wordt zij de vrouw? -
want alle zeven
hebben ze haar als vrouw gehad!
Dan zegt jezus tot hen:
de zonen-en-dochters van deze eeuw
huwen en worden gehuwd,
maar wie verwaardigd worden deel te krijgen
aan die eeuw
en aan de opstanding uit de doden
zullen niet huwen en niet worden gehuwd;
want zij kunnen niet meer sterven,
want zij zijn engelen gelijk;
ze zijn 'zonen-en-dochters van God' (Deut.14.1),
nu ze zonen-en-dochters
van de opstanding zijn! -
dat de doden worden opgewekt
duidt ook Mozes aan bij de doornstruik,
als hij van de Heer zegt
'de God van Abraham, de God van Isaak
en de God van Jacob' (Ex.3.6):
hij is geen God van doden
maar van levenden,
want voor hem zijn allen in leven!
Als antwoord zeggen
enkelen van de schriftgeleerden:
leermeester, dat heb je fraai gezegd!
Want ze hebben hem nietsw meer durven vragen.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2004.