PREEK GEHOUDEN TIJDENS DE DIENST VAN DE REMONSTRANTSE GEMEENTE HENGELO OP 21 NOVEMBER 2004

Collage van H.N. Werkman
De maand November

De lezingen waren:
Prediker 1: 4-11
Hebreëen 11: 1-3

PREEK

Een dag van gedenken. Stil staan bij hen die er niet meer bij zijn is ook: bescheiden worden en stil staan bij de grenzen van ons weten. Wat begrijpen wij van het bestaan? Oppervlakkig gezien heeft de schrijver van het boek prediker misschien wel gelijk: het is net of alles in deze wereld gewoon doorgaat. Of er geen begin is en geen einde, maar alleen een eeuwige wederkeer. Nooit iets nieuws onder de zon!

Voor sommigen is deze gedachte troostrijk: omdat ook de dood niet in staat is, om het levensproces werkelijk te verstoren. Er zijn ook mensen voor wie de zienswijze van prediker deprimerend is. Wat is de zin van een mensenleven, van al ons doen en laten, wanneer alles tóch gewoon doorgaat? Is een mens dan niet uniek? Onherhaalbaar? Je zou haar woorden ook kunnen lezen als uitdrukking van het niet-begrijpen: wat gaat er verborgen onder de oppervlakte?

Als een geliefde sterft zou je eigenlijk willen, dat de hele wereld stokt. Dat alles, al was het maar even, stil gaat staan uit verbijstering. Maar zo is het niet: alles gaat gewoon door - alsof er niets is gebeurd. Oppervlakkig gezien is de dood doodnormaal. Tegelijkertijd ervaren we de dood als heel ingrijpend; misschien ook wel, omdat die ander een stukje van onszelf is geworden. En dat bepaalt ons bij onze eigen sterfelijkheid.

Een oppervlakkige kijk op de wereld is dus bedriegelijk: net zoals de oppervlakte van een stil meer bedriegelijk kan zijn. Onbeweeglijk weerspiegelt het de helderheid van de lucht, en de silouhetten van de huizen langs de oever en de bomen. Maar door die weerspiegeling worden de geheimen van de duistere diepte, worden de bronnen die het meer in stand houden aan het oog onttrokken. Zo is het ook met de dood: oppervlakkig gezien is die heel gewoon. Maar: welke geheimen zijn verborgen onder het oppervlak? Wat maakt de dood duidelijk over het leven, over ons leven? Waar komen woorden vandaan, zoals we die lazen in de brief aan de Hebreëen? Die moeten toch opborrelen uit wat mensen ervaren aan het leven en het sterven? Wat valt er in het licht van God te zeggen over de eindigheid van ons bestaan?

Drie gedachten wil ik U daarover aanreiken.

1. GEDENKEN ALS BIJDRAGE AAN DE VOLTOOIING
1. We gedenken hen die zijn overleden. Hoe je ook betrokken bent op hen, die er niet meer zijn: niet te ontkennen valt dat jij een deel bent van het verhaal, dat bepaalt wie de overledene is en hoe hij of zij de geschiedenis ingaat. Ons leven is dan wel eindig. Maar met het bereiken van de grens is het nog niet voltooid. Er wordt wel eens gezegd, dat het leven uiteindelijk voltooid moet worden in Gods hand. Komt daarin niet ons diepste verlangen tot uitdrukking, dat we niets liever zouden willen dan dat ons verhaal ooit volledig gekend zal zijn?
Het doet me denken aan het sprookje over de prinses, die voor straf in een herberg moet werken; maar nooit mag ze demaaltijd opdienen, voordat ze aan de gast heeft gevraagd om zijn / haar hele levensverhaal te vertellen. Zou dat een beeld van de hemel zijn? De plaats waar een mens op verhaal komt, en waar uiteindelijk alles wat gezegd moest worden wordt gezegd?
Als wij gedenken: doen wij dat dan niet ook om aan de overledene recht te doen - en datgene woordeloos neer te leggen en toe te voegen aan de geschiedenis, wat voorbij is aan woorden? Vaak is wat niet gezegd kan worden juist het meest wezenlijke van wie die ander was, is en ook altijd zal blijven. Zou ons gedenken dan niet een bijdrage zijn aan de voltooiïng van een leven?

2. WE MOGEN WETEN DAT HET LEVEN BIJ GOD GEZEGEND IS.
Dat brengt mij bij een volgende gedachte. "Geloof viert de werkelijkheid van wat wordt gehoopt, is het bewijs van gebeurtenissen die niet waarneembaar zijn." In het geloof draait alles om de onzichtbare werkelijkheid! Om datgene wat verborgen is onder de oppervlakte, het mysterie: daarom kun je er eigenlijk alleen maar in beelden, in verhalen over spreken. De maaltijd, die in de herberg wordt aangericht, vormt het einde van de reis. Ligt daarin niet het vertrouwen besloten, dat - hoe dan ook - ons leven gezegend is?
Als wij straks met elkaar Jezus gedenken door de maaltijd te houden, dan stellen wij daarmee present hoe hij aan het einde van zijn leven zijn vrienden troostte: hij líet zijn leven in het vertrouwen dat elk mensenleven bij God, de God die oplicht in barmhartigheid, gezegend is.

3. HET GEDENKEN VAN GOD
Dit brengt mij bij een derde en laatste overweging. Ook in de bijbel valt vaak het woord "gedenken". Met name in verhalen over God. God gedenkt Abraham, God gedenkt Lot, God gedenkt Noach, God gedenkt de kinderen van Israël in Egypte... Maar het gedenken van God vormt in die verhalen altijd een nieuw begin: God "ziet" - al gedenkend steeds nieuw mogelijkheden en kansen, en schept daarmee toekomst.
Kunnen we dit zien als een appél? Gedenken is altijd ook: beseffen, dat wij aan hen die ons voorgingen verplicht zijn om voort te gaan op hun wegen - af te maken wat onvoltooid bleef.
Zo ook als wij de maaltijd houden: door zo in de kring te zitten mogen we weten dat we het visioen uitbeelden van een wereld waarin plaats is voor iedereen: want allen zijn geroepen, allen zijn genodigd tot het rijk waar God voor eeuwig zal zijn alles in allen.

Ik wil eindigen met het lezen van een gedicht geschreven door Loes Marijnissen - over de diepte, over het mysterie waar ons hele leven om draait, over de wèrkelijkheid van de onzichtbare dingen, het hart van de stilte:

Hart van de stilte
ben jij,
licht in de ogen
van mensen
en dieren,
adem van planten,
licht van mijn licht,
licht dat mijn schaduw draagt
ook als ik het niet zie

jij die in de stilte
zwijgt
fluistert
spreekt
mij brengt bij mijn diepste naam
jij die in de stilte
alle leven omvat
en liefde wil

dat mijn leven
jou mag eerbiedigen
in alles jouw adem mag voelen
vol eerbied mag zijn.

LEZINGEN:

DE LEZINGEN: Prediker: 1, 4-11

Generaties gaan, generaties komen, maar de aarde blijft altijd bestaan. De zon komt op, de zon gaat onder, en altijd snelt ze naar de plaats waar ze weer op zal gaan. De wind waait naar het zuiden, dan draait hij naar het noorden. Hij draait en waait en draait, en al draaiend waait de wind weer terug. Alle rivieren stromen naar de zee, en toch raakt de zee niet vol. De rivieren keren om, ze gaan weer naar de plaats vanwaar ze komen, en beginnen weer opnieuw te stromen. Alles is vermoeiend, zo zeer dat er geen woorden voor te vinden zijn. De ogen van een mens kijken, en vinden geen rust, zijn oren horen, en ze blijven horen. Wat er was, zal er altijd weer zijn, wat er is gedaan, zal altijd weer worden gedaan. Er is niets nieuws onder de zon. Wanneer men van iets zegt: "Kijk eens, iets nieuws," dan is het altijd iets dat er sinds lang vervlogen tijden is geweest. De vroegere generaties zijn vergeten, en ook de komende zullen weer worden vergeten.
(Vertaling: NBG/KBS)

Hebreeën: 11, 1 - 3.

Geloof viert de werkelijkheid van wat wordt gehoopt, is het bewijs van gebeurtenissen die niet waarneembaar zijn. Want daardoor zijn de ouden tot getuigen geworden. In geloof verstaan wij dat de werelden zijn gesticht door het spreken van God, zodat wat waarneembaar is niet is ontstaan uit zichtbaarheden.
(Naardense bijbelvertaling)

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2004.