* Orgelspel

DANKDIENST BIJ HET AFSCHEID VAN EUDIA HUËT op vrijdag, 11 februari 2005, in de Hervormde kerk te Delden.

* Orgelspel

  (Bij het binnenkomen van de stoet staan alle aanwezigen op)

 

VOORBEREIDING

* Ontsteken van het licht

* Openingslezing door Evelien Smit:

  Ps. 139, 7-12 (vertaling: Huub Oosterhuis)

  Hoe zou ik ooit ontkomen aan uw geest

En waarheen vluchten, Gij ziet mij overal.

Beklim ik de hemel, Gij zijt in de hemel,

Daal ik af in de aarde, daar vid ik U ook.

En vlieg ik mee met het morgenrood

Tot aan het uiterste strand van de zee,

Ook daar zal uw hand mij verder helpen,

Ook daar houdt uw machtige hand mij vast.

Of ik nu uitroep: “Duisternis bedek mij.

Laat het nacht worden om mij heen”,

Voor U bestaat er geen duisternis,

Voor U is de nacht even licht als de dag,

De duisternis even stralend als het licht.

 

* Lied: Zolang wij ademhalen..." 

 

1.   Zolang wij ademhalen

     schept Gij in ons de kracht

     om zingend te vertalen

     waartoe wij zijn gedacht:

     elkaar zijn wij gegeven

     tot kleur en samenklank.

     De lofzang om het leven

     geeft stem aan onze dank.

 

2.   Ons lied wordt steeds gedragen

     door vleugels van de hoop;

     het stijgt de angst te boven

     om leven dat verloopt.

     God laat het nooit ontbreken

     aan hemelhoog gezang

     waarvan de wijs ons tekent

     dit lieve leven lang.

 

            ((Hierna gaan allen zitten)

* Welkom

Wij zijn hier bij elkaar om de laatste eer te bewijzen aan Mw. van Dam Merrett - Huët / Eudia, - jullie lieve moeder , grootmoeder en overgrootmoeder - en om uiting te geven aan de dankbaarheid om wat aan jullie en ons allemaal in haar werd geschonken.

U allen hartelijk welkom in deze kerkdienst. Een kerkdienst - dat is wat Eudia uiteindelijk graag wilde. En ze hoopt, dat u dat niet hoogmoedig zult vinden. Ze had, toen haar levenseinde naderde, steeds sterker de gewaarwording dat het leven – omgrensd door geboorte en dood - deel uitmaakt van een onpeilbaar en heilig mysterie; en dat het afscheid vraagt om geheiligde tijd en gewijde ruimte. Daarom was het haar diepste wens om uitgedragen te worden vanuit de kerk, na een sobere dienst van woord en gebed.

Daarom zijn we hier nu bij elkaar.

 

* Groet en votum

Genade zij u

van God, onze Vader, die onze levensbron is

van Jezus Christus zijn rechtvaardige dienaar

en van de Heilige Geest van wie wij alles mogen verwachten. Amen.

 

Dragen wij deze dankdienst op aan God

uit wien, door wien en tot wien alle dingen zijn.

 

Onze hulp is in de naam van de Heer,

die hemel en aarde gemaakt heeft,

die trouw blijft en niet laat varen

wat zijn hand ook aan elk van ons begon. Amen.

 

 

 

* GENESIS (gedicht van Ida Gerhardt),

  voorgedragen door Madeleine Gentis:

 

GENESIS

 

Oud worden is het eindelijk vermogen

ver af te zijn van plannen en getallen;

een eindelijke verheldering van ogen

voordat het donker van de nacht gaat vallen.

 

Het is een opengaan van vergezichten,

een bijna van gehavendheid genezen;

een aan de rand der tijdeloosheid wezen.

Of in de avond gij de zee ziet lichten.

 

Het is, allengs, een onomstotelijk weten

dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen

wanneer men van u schrijven zal "ontslapen".

Wanneer uw naam op aarde is vergeten.

 

(I. Gerhardt)

 

* Stilte 

 

* Inkeer(gebed)

Laten wij dan nu de stilte zoeken in onszelf, om vanuit die stilte ons af te stemmen op de dingen die gaan komen.

 

Verborgen en tóch zo Nabije God,

Verborgen levensbron,

Gij die er zijt voor ons:

in dit uur van afscheid strekken wij ons uit naar U

en openen wij in stilte ons hart.

Gij kent ons en weet wat er -

misschien onder het stof van jaren -

in de kelders van ons bestaan verborgen ligt

aan gevoelens, gewaarwordingen, herinneringen.

Gij weet langs welke wegen van vreugde en verdriet

wij hier zijn gekomen,

en hoe wij zijn geworden tot wie wij nu zijn.

 

Wij willen U danken

voor wat ons toeviel uit uw milde hand,

aan liefde, die ons droeg,

aan zorg, die wij kregen,

aan aandacht en toewijding.

 

Nu wij hier zó bij elkaar zijn bidden wij:

Gij, die alles tussen mensen kunt zegenen,

zegen voor ons ook dit uur van genade

en leg uw Naam op ons.

Wil ons zien als uw volk onderweg

op zoek naar hun bestemming.

Amen.

 

HERINNERINGEN

* Levensbericht door Ted van Dam Merrett

* Largo en sonata opus II/4 van Jean Baptiste Joeïet op viool en dwarsfluit, door Alexandra Sylvia van Dam Merrett

 

WOORDDIENST

* Lezing van fragmenten uit psalm 25

  (vertaling: Huub Oosterhuis):

 

Naar U gaat mijn verlangen.

Heer, mijn God, ik ben zeker van U.

(...)

Maak mij, Heer, met uw wegen vertrouwd,

zet mij op het spoor van uw waarheid.

Richt mij. Gij zijt de God die mij redt

en op U wacht ik, een leven lang.

Zijt Gij niet altijd goed geweest,

barmhartige liefde, van meet af aan?

(...)

Hij is God, Hij verloochent niet,

wie dwalen wijst Hij rechte wegen.

Arme en ootmoeddige mensen

geeft Hij de kracht zijn weg te gaan.

Al wat Hij doet is liefde en trouw

(...)

Steeds weer zoeken mijn ogen naar Hem,

Hij richt mij op als ik ben gevallen.

Zie naar mij om en wees mij genadig,

want ik ben eenzaam en hulpeloos

beklemd en angstig van hart,

maak mij open, geef mij ruimte.

(...)

Eenvoud en oprechtheid mogen mij bewaren,

want op U wacht ik, een leven lang.

Kom mij uit mijn angst bevrijden.

 

* Overweging:

Waar de dood zich aandient, en wij aankomen bij de grenzen van het leven, daar komen wij ook aan bij de grenzen van ons weten. Voor grote woorden is daar geen plaats. Daar wordt een mens bescheiden. Misschien is daar slechts plaats voor de taal van dichters en dromers.

 

Maar daar zijn wèl vragen: naar de betekenis van ons verleden; naar de mate van ons falen; naar de diepte van het gemis van al wat ons zo dierbaar was en verloren ging; naar wat er allemaal nog niet is gezegd; en de vraag, hoe het nu verder moet.

Wie zulke vragen toelaat – en daar is moed voor nodig – zou wel eens herboren kunnen worden. Misschien is dat ook wel wat wordt bedoeld, wanneer er wel eens gezegd wordt dat een leven nog voltooid moet worden.

 

Eudia liet die vragen toe: ja, ze raakte er niet over uitgepraat, uitgedacht. Zelfs de laatste keer, dat ik bij haar was en we allemaal dachten dat ze uitgeput zou moeten zijn en nauwelijks aanspreekbaar, bleek dat ze opbloeide toen het gesprek dat we al een tijdlang voerden, nog een vervolg kon krijgen. Wat zou ze graag zekerheid gehad hebben: over een weerzien van haar lieve zuster en van de man, met wie zij zo’n groot deel van haar leven heeft gedeeld. En van wie ze zo zielsveel heeft gehouden. En wat hield het haar bezig: de vraag hoe het nou toch moest met al die zaken, waarin zij in haar ogen tekort was geschoten. En dat, terwijl ze zelf dagelijks geconfronteerd werd met die liefdevolle zorg en de onuitputtelijke liefde van haar kinderen en anderen! Is dat niet onverdiend? Wordt een mens daarop afgerekend? Mag je dan wel aanspraak maken op een kerkelijke begrafenis?

 

Ze vond bevrijding in die 25ste psalm, die we toen hebben gelezen, en ze hervond het vertrouwen dat zij geliefd was in de ogen van anderen – ook al kon ze dat zelf nauwelijks verklaren of begrijpen. Dit gaf haar rust. Ze had de moed om haar zwakheden onder ogen te zien en te tonen, en dat wekt ontroering – vertedering. Is dat wat bedoeld wordt als in de taal van het geloof wordt gezegd: “Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaat in zwakheid (I Cor. 12:9)”. Is het niet Gods genade, die ons heelt en geneest en verzoent met alles wat niet strookt met onze beste bedoelingen?

 

Zó vond zij vrede en groeide bij haar het bevrijdende gevoel, dat een mens zijn verleden achter zich mag laten, en met vertrouwen alles, wat nog komen moet, in Gods hand mag leggen. Toen Eudia dit kon, was zij ook in staat om volop te genieten van de wijze waarop ze werd omzorgd, op handen werd gedragen. Als er iemand was die vervuld was van dankbaarheid om wat haar nog ten deel viel, dan was het Eudia wel: in deze laatste fase van haar leven.

Tot besluit lees ik U het gebed, dat haar eens zo ontroerde toen het het las – klaarblijkelijk omdat het woorden zijn die zij herkende als een verwijzing naar een antwoord op haar ultieme vragen:

 

“Wat zonder woorden in ons leeft:

het beeld

waarvan wij geen gestalte kunnen maken;

wat eeuw na eeuw in mensen is gelegd:

geheim dat anders is dan ieder lied

en elk gebed

wat wij van U niet weten,

niet begrijpen;

wat wij verlangen

en onuitsprekelijk missen:

dit heimwee

deze glimlach,

die geen geluid is en geen mond –

zal dat het zijn

dat Gij van ons

tot U zult nemen?

 

Zal het iets zijn dat in en om ons hoofd ligt

Als wij het buigen om uw zegen?

 

Of zal het deze stilte zijn

Waaruit wij vele malen

“Onze Vader” zeiden?

 

Wanneer wij leven, moeten wij ook sterven.

Het is alleen uw liefde die ons kent voorbij de dood.

 

Het is uw groot geheim

Dat ons geheim zal redden

En bergen, waar het hoort:

In uw eerste licht

In uw laatste woord.

 

Eudia leerde te aanvaarden dat de laatste vragen van het leven te groot zijn voor ons mensen. Haar laatste en vurigste wens was: dat er recht werd gedaan aan haar leven en haar sterven. Niet voor zichzelf: maar omdat elk leven – ook het hare in haar ogen een boodschap in zich draagt -  een ‘geestelijk testament’ – een nalatenschap. Aan elk van ons om uit te maken wat de betekenis is van haar leven en sterven voor elk van ons.

AMEN.

 

* Stilte

* Orgelspel

 

AFSCHEID

* Afscheidswoorden en zegenbede:

 

Om de laatste eer te brengen aan haar die ons zo lief was,

  om recht te doen aan haar indrukwekkend leven en sterven

  en uit respect voor wie zij was

  spreken wij uit - in tastend geloof -

  dat de dood niet het einde is....

 

We zijn wij hier bij elkaar - rondom het dode lichaam

  dat ons van haar is gebleven;

  maar méér dan haar lichaam is ons de naam gebleven

  waarmee zij haar leven begon;

  en die wij hier nog eenmaal uitspreken,

  met eerbied en grote genegenheid:

                    EUDIA HUЁT

  En wij bidden bij deze gestorvene:

  Verborgen God die ons toch zo nabij bent:

  ontsla haar geest 

  van elke band met wat niet strookte met haar beste willen

  en vergeef ook al wie háár ooit op enigerlei wijze tekort

  deed.

 

  Schrijf EEUWIGE haar naam

  die zij van mensen heeft ontvangen

  en waarin zij wordt gekend, ook al is zij gestorven,

  in de palm van uw hand.

  Bewaar haar wezen in uw genadige liefde

  en doe ons steeds beter begrijpen wat haar verschijning

  voor ons betekende en betekent.

  Versterk zo in ons de dankbaarheid

  voor wat ons in haar werd geschonken.

 

  Wij danken U, God,

  om het licht

  zolang het licht er is.

  Wij danken U,

  Dat wij elkaar in handen mogen vallen.

  Wij danken U voor alle mensen

  die voor ons opengaan

  en waar wij welkom zijn zoals wij zijn.

 

  Wil ons nog eenmaal nieuw herscheppen

  met ogen die de aarde kunnen zien, en ons bestaan

  zoals het door uw adem is gewekt,

  zoals het door uw Geest een ziel, een doel ontvangen heeft;

  niet doelloos is, maar altijd uw bedoeling in zich bergt.

AMEN.

 

* Slotlied: (hierbij gaan allen staan)

 

1.   Ik leef als mens met mensen

     wij willen samen voort –

     geschapen door Uw wens en

     gevonden door Uw woord,

     op Uw gekregen adem,

     in Uw geleende tijd.

     Gekleed in Uw genade,

     Zegen en veiligheid.

 

2.   Wij zijn een kind, een oude,

     een blaadje in de wind;

     beschut door Uw vertrouwen,

     Uw oog ons welgezind.

     En eens doet Gij ons schouwen

     voorbij de eindigheid –

     o God, wij zijn Uw liefde,

     Uw tijd, Uw eeuwigheid.

             

* Bidden wij gezamenlijk het “Onze Vader”:

 

     Onze Vader, die in de hemel zijt,

     Uw naam worde geheiligd,

     Uw koninkrijk kome,

     Uw wil geschiede

     op aarde zoals in de hemel.

     Geef ons heden ons dagelijks brood,

     en vergeef ons onze schulden

     zoals wij ook onze schuldenaars vergeven.

     En leid ons niet in verzoeking

     maar verlos ons van de boze.

     Want van U is het koninkrijk

     en de kracht en de heerlijkheid

     in eeuwigheid. Amen.

 

* Uitzending en zegen

Wij dragen nu de dode uit de kerk, en gaan vanheir terug naar onze eigen levensopdracht, maar niet zonder Gods zegen:

 

De Eeuwige zegene u en behoede u,

De Eeuwige doe zijn aanschijn over u lichten en zij u genadig,

De Eeuwige verheffe zijn aangezicht over u en schenke u vrede.

 

(De dode wordt nu, terwijl we staan, de kerk uitgedragen).

 

Na afloop van de dienst is er gelegenheid tot condoleren in Hotel De Zwaan.

 

 

 


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2005.