Thomas legt zijn hand in de zijde van Christus Abdij van Santo Domingo de Silos, Spanje, XIIde eeuw. |
![]() |
Deze interpretatie lijkt mij niet goed passen bij de schrijver
van het vierde evangelie: er is immers geen ander evangelie
zó doordrongen van het mysterie, van het raadselachtige
geheim rond lijden, dood en opstanding als het evangelie van
Johannes.
Het slot dat wij lazen beschrijft dan ook veeleer hoe moeilijk
het voor mensen kan zijn om het geloof in het leven vast te
houden. En dat is ook niet zo vreemd. Immers: altijd zijn er
die lastige nuchtere vragen, die je maar beter niet te snel
kunt vergeten. Wat te denken van zo'n Tsunami, die zomaar in
één klap duizenden mensen wegvaagt. Spoorloos maakt. Wat te
denken van die moorden, die zomaar zonder enig pardon worden
gepleegd? Wat te denken van ziekte en dood, die dierbaren
troffen, terwijl we ze toch iets anders hadden gegund? En wat
als het noodlot jezelf treft: hoe groot zou de kans zijn dat
een mens dan zijn geloof kwijtraakt? Wat is ervoor nodig om
fiducie hebben in een bestaan, dat vaak zo wreed is?
Tomas heeft daar moeite mee. Tomas denkt er zo het zijne van
wanneer daar wordt gezegd dat Jezus is verschenen, dat Jezus
leeft! En het is toch waarachtig ook niet zo gek, dat een mens
sceptisch wordt wanneer er wordt geroepen dat God van mensen
houdt, dat je je vijanden moet vergeven, en dat je je maar
moet verzoenen met de mensen die onrecht doen. Bestaat er dan
niet zoiets als gerechtigheid, vergelding en 'het verdiende
loon'?
===
Tomas was er niet bij toen de Heer verscheen. Waar was hij?
Wat deed hij? Was hij nog gedompeld in rouw? Toefde hij nog
bij het graf?
Hij wordt de 'tweeling' genoemd: Tomas Dydimus. Waarom zou
Johannes dat erbij zetten? Gewoon maar als mededeling:
Tomas betekent tweeling? Of met een bedoeling; vanuit de
gedachte dat een naam nooit toevallig is. Ik houd het op dat
laatste: kijk maar naar de slotzin, waarin de naam van Jezus
wordt genoemd als bron om uit te leven. Tomas/tweeling: zou
het verwijzen naar zijn dubbelheid? Naar de dialectiek in het
geloof? Wie leven zegt, mag de dood niet vergeten. Wie over
vergeving spreekt mag de schuld niet buiten beschouwing laten:
vergeven kan misschien wel alleen als je ook weet hebt van
schuld. Leven kan misschien wel alleen als je ook weet hebt
van dood. En je verzoenen kan misschien wel alleen als je hebt
ervaren wat het is om verguisd te worden, verworpen te worden,
afgedankt te worden.
Tomas, de tweeling, komt bij Johannes al eerder in het
evangelie voor: in het verhaal over de opwekking van Lazarus.
Als Jezus naar het graf van Lazarus gaat om hem op te wekken
zegt Tomas: "Laten ook wij maar gaan om met hem te sterven".
(Joh. 11:16). En op de avond voor het sterven van Jezus had
Tomas gevraagd: "Wij weten niet eens waar u naartoe gaat,
Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?" (Joh.
14:5). Klaarblijkelijk is hij iemand die de twee brandpunten
van de ellips, waarbinnen ons bestaan zich afspeelt, ziet.
===
Het ongeloof van Tomas is niet alleen herkenbaar: het is
misschien ook wel onmisbaar als correctie op een al te hoog
gestemd geloof. Het mag dan ook een wonder heten, dat deze
Tomas uiteindelijk toch tot het geloof komt. Is dat wat
Johannes op het oog heeft wanneer hij schrijft: "Jezus heeft nog veel meer
wonderen gedaan, die niet in dit boek staan, maar deze zijn
opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de zoon
van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam."?
Wat is ervoor nodig om een scepticus tot geloof te brengen?
Zou de schrijver, de leerling dien Jezus liefhad, één van die
mannen zijn die voorop de liturgie staan? Eén van de twaalf,
die er wèl bij waren toen Jezus aan hen verscheen? Je zou
verwachten dat zij, die door Jezus tot leven zijn gekomen (wat
dat dan ook betekent) in staat zouden moeten zijn om iets van
hun eigen Paasgeloof over te dragen op zo'n scepticus als
Tomas. Als je hebt ervaren dat de pijn die voortvloeit uit het
lijden, uit het onrecht, uit verlies overwonnen kan worden -
als je Jezus hebt herkend als verlosser en bevrijder, die zijn
vrede op jou legt, dan zou je toch in staat moeten zijn om dat
door te geven?
Maar dat blijkt niet uit het verhaal. Dat is treffend: de
leerlingen in wier leven Jezus als bevrijder is verschenen,
doen zelfs geen poging om Tomas tot andere gedachten te
brengen. Beseffen zij dat wie in de put zit niet gebaat is met
al die vaak zo gemakkelijke goedbedoelde raadgevingen? In de
trant van: 'probeer het ook eens anders te zien'; 'er is nog
altijd zoveel over om van te genieten'; 'tel toch je
zegeningen'; 'wees dankbaar om wat je allemaal nog wèl kunt';
'geniet toch van het leven'. Beseffen de leerlingen dat alleen
God zèlf ruimte kan scheppen waar een mens niet in staat is om
de dingen die hij ervaart een plaats te geven?
"Als ik niet zèlf zie', zegt Tomas, 'de wonden; als ik niet
zèlf voel de littekens: kan ik niet geloven." Zou het dan waar
zijn, wat er in die Petrusbrief staat: dat alleen pijn, die we
zelf ervaren, ons kan zuiveren; dat alleen onze eigen
verlieservaringen ons de ogen kunnen openen voor Gods
barmhartigheid?
Ik denk dat we allen uit ervaring weten, hoe beperkt we zijn
in onze mogelijkheden om te troosten; en hoe weinig je maar
kunt overbrengen van je eigen geloof op anderen - op je
kinderen - op mensen, die gebukt gaan onder een last die ze
met zich meedragen.
===
Alleen God zèlf kan ons bevrijden: dat willen we misschien
maar liever niet weten. Het liefst geloven we in autonomie, in
zelfredzaamheid. Maar, wie niet helemaal blind is laat zich
maar moeilijk leiden door de blindengeleider. Zolang we ook
nog maar enigszins vertrouwen op ons eigen compas, is het
onmogelijk om onbezorgd te leven. Is dat misschien wat een scepticus
zoals Tomas parten speelt? Verwijst 'de tweeling'
misschien ook naar de mens, die steeds weer hinkt op twee
gedachten? Zou ongeloof ook de vrucht kunnen zijn van ons
diepe verlangen naar autonomie?
Dat zou betekenen dat we terug moeten, naar het begin: naar
het besef dat we schepsel zijn. Dat al wat we zijn en wie we
geworden zijn, niet van onszelf hebben? Is het omdat Tomas in
Jezus zijn schepper herkent, die hem heeft gevormd, dat hij
kan zeggen "Mijn Heer en mijn God"?
"Wijden wij onze dienst aan de Eeuwige,
die door Zijn Geest hemel en aarde schept,
die trouw houdt, en nooit laat varen
wat Zijn hand, ook aan elk van ons, begon.
Vreugde zij u en vrede van God onze Vader,
die wij kennen door Jezus Christus zijn zoon"
Is dat het geloof dat ons de ruimte biedt om fiducie te hebben
in het leven en om in te kunnen gaan op de uitnodigende
woorden van Marijke van Hooff, als zij dicht:
Sta met mij in de tuin van heden
vang het licht zolang het is
roep het donker niet, het komt
vanzelf. Spreek niet van verleden,
leg op de toekomst geen beslag.
Zie deze dag als aanvang,
belofte voor wellicht een nieuw
begin. Ontwaar de glans en kom
mij daarin nader, geef dit moment
tot in de kleinste ruimte zin.
(Marijke van Hooff)
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2005.