Abdij van Santo Domingo de Silos
De leerlingen uit Emmaüs
Bas-reliëf, XIIde eeuw

PREEK GEHOUDEN OP 10 APRIL 2005
TIJDEN DE DIENST VAN DE REMONSTRANTSE GEMEENTE TE HOOGEVEEN

De lezingen waren:
I Petrus 2:1-8
Johannes 21: 1-14


"Verschijnen?"

Het was de derde keer dat Jezus aan zijn leerlingen verscheen. De eerste keer, dat Jezus verscheen, was op de avond van Paaszondag (op de avond van die eerste dag van de week). De leerlingen waren toen bij elkaar gekomen in dezelfde kamer waarin zij met Jezus het afscheidsmaal hadden gebruikt. Daar verschijnt Jezus: hij groet de leerlingen ('Vrede zij u'), blaast zijn adem over hen uit, en geeft hen als opdracht om de wereld in te gaan. Het lijkt wel de afsluiting van een kerkdienst, in omgekeerde volgorde. Eerst de zegen, dan de uitzending. Eén leerling, Tomas, was er niet bij: hij heeft dat gemist.

Speciaal voor hem verschijnt Jezus de tweede keer. Tomas kan niet geloven als hij niet zelf de Heer heeft zien verschijnen. Hij is sceptisch - evenals misschien velen van ons toch wat sceptisch waren, toen we met Pasen voor de zoveelste keer die grote woorden hoorden die bij Pasen horen: bevrijding, verlossing, verzoening en overwinning op de dood. Tomas zegt het met zoveel woorden: ik zal het niet geloven zolang ik niet zelf de vinger in de wond, mijn hand in de zij van Jezus zal hebben gelegd. Nou ja, u kent het verhaal wel..., en misschien is daar vorige week op 'beloken Pasen' wel over gepreekt. Vandaag gaat het over de derde verschijning van Jezus. In dit verhaal gaat het over vissen: in het evangelie van Johannes is dat voor het eerst, dat het woord vissen valt. Zou het niet verwijzen naar de opdracht die Jezus aan zijn leerlingen heeft gegeven om vissers van mensen te worden? Je zou dan ook kunnen zeggen: het gaat om de tijd van de kerk: hoe verschijnt Jezus in ons leven?

Het is een uiterst wonderlijk verhaal, wat nu volgt. Deze derde keer vindt plaats bij het Meer van Tiberias. Wat er wordt verteld roept nogal wat vragen op en staat vol ongerijmdheden. Het viel me op dat de makers van de nieuwe vertaling een aantal 'moeilijkheden' weg vertaald hebben. Maar er blijven nog altijd voldoende vragen over. Waarom verschijnt Jezus in de vroege ochtend: vissen vang je doorgaans 's nachts, als het nog donker is, en niet als de zon al op is. Waarom staat er van de leerlingen dat ze 200 el van het land af waren? Heeft dat getal iets te betekenen? En hoe zit het met de 153 vissen die ze hadden gevangen: zou iemand die geteld hebben? Hoe komt Jezus ineens aan de vis, die al op het vuur ligt: net daarvoor vraagt hij nog aan de leerlingen of ze soms iets bij het brood hebben - toespijs? Hoe kan het, dat de leerlingen niet zeker weten of die man daar aan de oever nu Jezus is of niet? Ze vragen er maar niet naar, maar ze vermoeden dat hij het is. Wat te denken van zijn opdracht: om het net opnieuw uit te werpen, maar dan anders? En van de ervaring dat je dan wèl een rijke vangst hebt? Het zijn vragen die voortkomen uit een nuchtere benadering van het verhaal - en misschien zijn dat dus wel de verkeerde vragen. Wat ons hier wordt verteld heeft méér weg van een droom. Dromen hebben betrekking op een werkelijkheid die veel ongrijpbaarder is dan de werkelijkheid van alledag - die we met onze zintuigen waarnemen. Dromen hebben betrekking op de wijze waarop we ons bestaan beleven, ervaren. Het Duits kent hiervoor het woord 'Gestalt': een woord dat verwijst naar de wijze waarop de werkelijkheid zich aan ons verschijnt. Het is immers wel duidelijk, dat de taal van Johannes mythische taal is.

Het moge toch duidelijk zijn dat in dit verhaal het water een beeld is van ons onzekere bestaan met zijn onpeilbare diepten en zijn gevaarlijke momenten; en dat de nacht het oerbeeld van de wereld die in duisternis verzonken is; in Johannes 13, waarin het laatste avondmaal wordt beschreven, wordt verteld over de voetwassing en het op handen zijnde verraad; als Judas vertrekt staat er: 'en het was nacht'. Het schip zou kunnen verwijzen naar de kerk, en de schepelingen naar mensen die hun roeping aanvaarden en bereid zijn om Petrus te volgen, wanneer hij besluit om te gaan vissen. De opsomming van namen is onvolledig, zodat we daar onze eigen namen aan kunnen toevoegen. Hoe dat ook zij, ook hier klinkt de vraag, tot elk van ons gericht: heb je wat gevangen? Heb je iets meegebracht uit heel die donkere nacht waarin je hebt gevist? Of sta je met lege handen? Heb je enige leeftocht? Toespijs? Iets wat het brood beter kan doen smaken?

Het is de vraag of wij in onze cultuur, waarin alleen feiten tellen, nog wel in staat zijn om zulke taal echt te verstaan. Of we ons erdoor kunnen laten aanspreken. We zijn zo rationeel dat we al snel de verkeerde vragen stellen. Petrus zegt: 'Ik ga vissen.' 'Wij gaan met je mee,' zeggen de anderen. Misschien karakteriseert dat wel, hoe velen van ons bij de kerk gekomen zijn: door onze opvoeding. Of in het voetspoor van anderen: we zijn gaan meedoen. En misschien is er wel iets anders nodig, om een net vol vis te vangen: oog krijgen voor de betekenis van Jezus voor ons. "Kinderen", staat er: zo spreekt Jezus zijn leerlingen aan. In de nieuwe vertaling is dat woord weggelaten (v. 5). Mij is niet duidelijk waarom men dat heeft gedaan. Misschien wel omdat het, rationeel gesproken, totaal niet past in het geheel. Maar: waar een mens zó wordt aangesproken, kan hij zich onmogelijk groter voor doen dan hij is. We worden als het ware uitgenodigd om onze onschuld te hervinden, en weer door kinderogen te kijken, onbevangen. Om weer argeloos te worden. In het verhaal is Petrus naakt: de vertalers hebben ervan gemaakt: "hij schort zijn hemd op, verder had hij niets aan". Ik denk niet dat het daarom gaat: hij was naakt, en wil zich bedekken - zoals Adam ooit in het paradijs. We verschijnen niet graag naakt voor God. Maar bij God heeft het geen zin om zich te bedekken; een mens hoeft zich niet te schamen. "Kinderen" - hebben jullie iets te eten? Er klinkt iets beschermends door in die woorden: alsof gezegd wil zijn dat de zaak niet hopeloos is, ook al zouden we dat zelf zo ervaren. Misschien zouden we op dit moment in een kring moeten gaan zitten, om elkaar te bevragen wat het leven ons gebracht heeft aan zaken waarop we vertrouwen. En waar we onze hoop op vestigen.

In het scheppingsverhaal lezen we dat God de wereld in zes dagen heeft gemaakt. Voor het decor gebruikte hij vijf dagen: en hij zag dat het goed was. Toen werd de mens geschapen, naar Gods beeld: en Hij zag dat het zeer goed was. Toen rustte God, op de zevende dag. Was de schepping toen af? Er bestaat een oude kerkelijke traditie, die zegt dat er nog een achtste scheppingsdag is: waar het de mens nog aan ontbreekt is GODS GEEST. Daarover ging het bij die eerste verschijning: op de eerste dag van de week, 's avonds, verscheen Jezus aan hen en blies over hen. De achtste scheppingsdag. Het tweede verschijningsverhaal gaat over de dialectiek van het geloof: je kunt niet in opwekking geloven, als je de littekens niet zèlf hebt aangeraakt; je kunt niet over leven spreken, als je niet de dood in de ogen hebt gekeken; je kunt niet over vergeving spreken, als je geen weet hebt van schuld; je kunt niet over verzoening spreken, als je niet zelf hebt ervaren wat het is, om verguisd te worden. Het verhaal over Tomas kan ons behoeden voor de euforie, die rond Pasen kan ontstaan. Het derde verschijningsverhaal gaat het over de vangst. Wat levert 'Pasen' ons op? Leeft Jezus voor ons besef? Hoe is hij in je leven aanwezig? En hoe herkennen we hem? Om hem te kunnen herkennen moet je vertrouwd zijn met de verhalen. Ik heb wel eens iemand horen zeggen: 'Het is toch niet verwonderlijk, dat Maria zo zelden aan Remonstranten verschijnt! Dat kan alleen als je vertrouwd bent met de tradities omtrent Maria.' Hetzelfde geldt voor Jezus: om hem te kunnen herkennen, moet je je leven lang met hem bezig zijn en steeds opnieuw de verhalen lezen en bevragen. Alleen wie leven met de verhalen rond Jezus kunnen hem (nu en dan) ontwaren en hem herkennen als reisgenoot, als een verschijning, als het evenbeeld van God. Sommige mensen herkennen hem buiten zichzelf, als beeld van God in andere mensen. Zo hoorde ik dezer dagen iemand over de paus zeggen: 'Dit was een heilig mens, omdat hij heeft geleefd zoals hij heeft gesproken'. En een ander: "Dit was een mens die, geïnspireerd door het lijden van Christus, in staat was zijn eigen lijden waardig te dragen, tot aan de dood". Voor hen is klaarblijkelijk iets goddelijks zichtbaar geworden in deze paus. Anderen menen er in zichzelf iets van te herkennen in 'de nieuwe Adam', de 'nieuwe mens', die als een mogelijkheid diep in onszelf verborgen is. Paulus zegt over zijn eigen optreden dat "Niet hijzelf, Paulus, maar dat Christus in hem werkt". In deze richting moet de dichter gedacht hebben die biddend schrijft: "Delf op mijn aangezicht.."

Augustinus spreekt over nog een derde mogelijkheid. Hij zegt: "Wie zoekt, zal gevonden worden". Hem gaan de ogen open door het ervaren van de goddelijke liefde en barmhartigheid. Wie gevonden wordt en in zijn leven Gods barmhartige liefde ervaart, herkent misschien niet onmiddellijk dat dit van Godswege is. Is dit nu Gods hand? Wie dit wel herkent zal uiteindelijk misschien ook kunnen instemmen met de woorden van de dichteres die schreef:

Hart van de stilte ben jij,
licht in de ogen van mensen
en dieren, adem van planten,
licht van mijn licht
licht dat mijn schaduw draagt,
ook als ik het niet zie

jij die in de stilte, zwijgt, fluistert ,spreekt,
mij brengt bij mijn diepste naam
jij die in de stilte alle leven omvat
en liefde wil

dat mijn leven jou mag eerbiedigen
in alles jouw adem mag voelen,
vol eerbied mag zijn.


DE LEZINGEN:

I Petrus 2:1-8
Ontdoe u dus van alles wat slecht is, van alle bedrog en huichelarij, alle afgunst en kwaadsprekerij, en verlang als pasgeboren zuigelingen naar de zuivere melk van het woord, opdat u daardoor groeit en uw redding bereikt. U hebt toch ondervonden hoe goed de Heer is? Voeg u bij hem, bij de levende steen die door de mensen werd afgekeurd maar door God werd uitgekozen om zijn kostbaarheid, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel. Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dank zij Jezus Christus, welgevallig zijn. In de Schrift staat immers: 'In Sion leg ik een hoeksteen die ik heb uitgekozen om zijn kostbaarheid; wie daarop vertrouwt, komt niet bedrogen uit.' Kostbaar is hij voor u die erop vertrouwen. Voor wie er niet op vertrouwen geldt echter: 'De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden.' En: 'Het is een steen waarover men struikelt, een rotsblok waaraan men zich stoot.' Zij struikelen omdat ze Gods woord niet gehoorzamen, daartoe zijn ze bestemd.

Johannes 21:1-14
Hierna verscheen Jezus weer aan de leerlingen, nu bij het Meer van Tiberias. Dat gebeurde als volgt. Bij het meer waren Simon Petrus en Tomas (dat betekent tweeling), Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeùs en nog twee andere leerlingen. Petrus zei: 'Ik ga vissen.' 'Wij gaan met je mee,' zeiden de anderen. Ze stapten in de boot, maar de hele nacht vingen ze niets. Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever, al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was. Hij riep: 'Hebben jullie soms iets te eten?' 'Nee', antwoordden ze. "Gooi het net aan stuurboord uit' riep Jezus, 'dan lukt het wel'. Ze wierpen het net uit en er zat zoveel vis in dat ze het niet omhoog konden trekken. De leerling van wie Jezus hield zei tegen Petrus: 'Het is de Heer!' Zodra Simon Petrus dat hoorde, schortte hij zijn bovenkleed op - meer had hij niet aan - en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met de boot en sleepten het net vol vis achter zich aan. Ze waren niet ver van de oever, ongeveer tweehonderd el. Toen ze aan land kwamen zagen ze een vuurtje met vis erop en brood. Jezus zei: 'Breng ook wat van de vis die jullie net gevangen hebben.' Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het net niet. Jezus zei tegen hen: 'Kom, eet iets.' Geen van de leerlingen durfde hem te vragen wie hij was, want ze begrepen dat het de Heer was. Jezus nam het brood en gaf hun ervan, en hij gaf hun ook vis. Dit was al de derde keer dat Jezus aan zijn leerlingen verscheen nadat hij uit de dood was opgestaan.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2005.