Het lam Gods
Torcello (bij Venetië, mozaïek
Het lam Gods geldt als het Christelijk symbool voor de verzoening
tussen God en mensen

Preek gehouden in de "Vrijzinnige Geloofsgemeenschap aan de Regge", op 17 april 2005
De lezingen waren:
I Petrus 2: 19-25
Johannes 10: 1-10


Vandaag gaat het over de betekenis van Jezus voor ons geloof. In het evangelie volgens Johannes klinken zeven keer de woorden "Ik ben...". Na "Ik ben het levensbrood" en "ik ben het licht van de wereld" gaat het vandaag over de deur: "Ik ben de deur". Klaarblijkelijk is voor Johannes de vraag wie Jezus is een heel belangrijk thema. Eerder klonk al uit de mond van Jezus: "Wie zeggen de mensen, dat ik ben? En jullie - wie zeggen jullie dat ik ben?" Wie is Jezus voor ons? Voor ons persoonlijk: maar ook voor ons als geloofsgemeenschap? Waarom noemen we ons Christenen? Wie zich lid weet van een Christelijke geloofsgemeenschap kan niet om deze vragen heen.

Vandaag wordt ons bij deze vragen een beeld aangereikt: Jezus, als de deur van de schapen. Het is een dubbelbeeld: door een deur kun je naar buiten; maar door een deur kun je ook naar binnen. Uittocht en intocht: de exodus is een vertrouwd beeld van bevrijding, de intocht is onlosmakelijk verbonden met 'het beloofde land', de plaats van bestemming, een plaats om in vrede te wonen.

Jezus is ook degene die binnenkomt: niet al een inbreker, door het raam; maar als iemand die bekend is, met wie de schapen vertrouwd zijn. Ze kennen zijn stem. Het is de stem van de herder, die zijn schapen heeft verzameld uit de verstrooiïng. Hij heeft het beste met hen voor. "Kom allen tot mij, gij die vermoeid en belast zijn en ik zal u rust geven". Zo tuimelen de beelden over elkaar heen.

De deur doet ook denken aan het verhaal over Noach: ook de ark heeft een deur, die door God wordt zelf gesloten als Noach met zijn dieren en zijn dierbaren de ark is binnengegaan. Daarin kunnen ze verblijven, zonder angst voor het alles vernietigende geweld van het water. En als alles voorbij is het opnieuw God zelf die deze deur opent. Ook de tempel heeft deuren: Salomo liet ze maken van zuiver goud. Zij vormden de zichtbare, tastbare toegang tot de woning van de Eeuwige.

Wanneer Johannes Jezus wil karakteriseren gebruikt hij dit vertrouwde beeld van de deur. Het beeld verwijst ook naar het zoeken en het diepen verlangen van veel mensen: naar veiligheid en zekerheid, naar geborgenheid. Waar vind ik een plaats om te wonen, een plek om tot rust te komen, een bron om uit te drinken? Zo maken we ons gedachten en dromen we over een wereld zoals die zou kunnen zijn, zou moeten zijn; we koesteren deze idealen over de mens en de samenleving; en over een God die goed is en ons welgezind.

Als vrijzinnigen neigen we ertoe om heel behoedzaam, terughoudend met dat woord 'God' om te gaan. We beseffen maar al te goed dat we de neiging hebben om onszelf goden te scheppen. Goden die weersproken worden. Afgoden. Er is zoveel over God gezegd: hij zou Almachtig zijn, maar hoe valt die voorstelling te rijmen met alle rampspoed, met al het zinloos geweld en met ziekte en dood? En "God is liefde". Maar wat nu als je die niet ervaart? Er is een stroming in de theologie die het erop houdt dat je over God maar beter kunt zwijgen. En een andere die meent dat je over God alleen kunt spreken in ontkenningen. Zo'n spreken laat meer open. Van Bonhoefer is de uitspraak: "Einen Gott den es gibt, gibt es nicht!" 'God' is een mysterie. Je zou ook kunnen zeggen dat we hooguit nu en dan iets van een glimp van God kunnen opvangen. In de bijbel lezen we dat, waar God voorbij gaat we Hem hooguit in de rug zien. Misschien dat we daarmee ook aanlopen tegen de betekenis van Jezus: in Jezus hebben mensen het evenbeeld van God herkend, de tweede Adam, de mens zoals die vanaf de schepping is bedoeld. In wat over hem in de bijbel wordt verteld kun je enerzijds iets herkennen dat "van boven" is en anderzijds iets dat "van beneden" is. In het eerste geval wordt hij herkend als een goddelijke verschijning, in het tweede geval als o zo menselijk en herkenbaar. Met die goddelijke glans hebben vrijzinnigen het vaak moeilijk: "Zoon van God?" Maar de voorstelling van Jezus als mens van vlees en bloed heeft ook zijn bezwaren. Zijn we dan niet bezig het fundament onder de verkondiging van de kerk weg te halen? Wat blijft er van het Christendom over - anders dan een beweging, die de humaniteit wil bevorderen - als we voorbijgaan aan het Paaswonder? Wordt het geloof zó niet gereduceerd tot ethiek?

Het is, denk ik, niet toevallig dat juist in de afgelopen decennia weer zoveel boeken zijn verschenen over Jezus: als een reactie op de verwording en vervaging van het christelijk geloof. Zijn we iets kwijtgeraakt? Wat is er zo'n 2000 jaar geleden gebeurd, dat dit generaties heeft geïnspireerd en dat de cultuur in dat grote machtige Romeinse keizerrijk zo totaal heeft veranderd? Wat heeft die explosie van spiritualiteit veroorzaakt? Kunnen we daar nog bij? Berkhof gebruikt in dit verband de term 'het Christusgebeuren': er móet in het begin van onze jaartelling iets van beslissende betekenis zijn gebeurd. En wat was dat dan? Of: is het christus-gebeuren iets, wat niet lang geleden in de tijd, maar vandaag de dag nog steeds gebeurt/kan gebeuren? "Dit alles", zo schrijft Johannes aan het slot van zijn evangelie, "is opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is (...) en opdat u door te geloven leeft door zijn naam." Daarmee wordt toch verkondigd dat Jezus méér is dan gewoon maar een mens? Dat hij niet één van de velen is, maar van de velen die ene unieke, degene die verlost en bevrijdt?

In het hoofdstuk dat we vanochtend lazen wordt dit samengevat in het beeld van de deur. De verhalen over hem maken het heilsgeheim toegankelijk. In de Petrusbrief lazen we over Jezus als de zieleherder. In de Kerstverhalen lezen we over hem als de gedroomde koning. En in de Pinksterverhalen als de inspirator om het uit te dragen. Jezus als pastor, koning en profeet. - de drievoudige ambtsdrager. Kunnen we in hem iets herkennen van Gods aanwezigheid in onze werkelijkheid? Een kracht die ons uittilt boven de werkelijkheid van cijfers en getallen, boven een wereld die maakbaar is, boven het zelfbeeld van de mens die meent dat hij autonoom is?

Van de kerkvader Augustinus zijn de woorden: 'wie zoekt...' en dan zou je verwachten dat daarop volgt: 'die zal vinden'. Maar hij zegt, heel verrassend, iets anders - waarmee hij op subtiele wijze een ervaring tot uitdrukking brengt die wel eens heel betekenisvol zou kunnen zijn. Hij zegt: 'Wie zoekt, zal gevonden worden!' Ons zoeken is doorgaans nogal egocentrisch: we zoeken naar ons eigen 'ik'; of we zoeken naar diepe belevingen, naar authentieke gedachten, naar zelfrealisatie: worden wie we kunnen worden. Maar volgens Augustinus gaat het erom dat wij ons toevertrouwen aan God - aan de Verborgene over wie de psalmist schrijft: "Zou Hij, die het oor gemaakt heeft, niet zelf horen en Hij die het oog gemaakt heeft niet zelf zien" (Ps. 94:9). Waar het, wat Augustinus betreft, om gaat is dat wij ons door God laten vinden. Jezus zegt: zoek niet jezelf, maar Gods tegenwoordigheid.

Een bijbels beeld voor dat leren zien van onszelf in het licht van Gods nabijheid wordt ons geboden in het verhaal over Mozes; hij zag een braamstruik branden en toch niet vergaan: die struik - dat is hijzelf; hij ontdekte daar zichzelf als de minste onder de struiken; maar hij ontdekte ook dat de Eeuwige hem als zodanig goed genoeg vond om Zijn vuur in hem te ontsteken. De struik werd door het vuur - beeld van de Eeuwige - niet vernietigd, maar werd er de drager van. Niet toevallig dan ook dat Jezus wel werd gezien als de opnieuw tot leven gekomen Mozes.

"Vast en zeker is het, zeg ik u, dat ik voor de schapen de deur ben". Preek: "Ik ben de deur"

Vandaag gaat het over de betekenis van Jezus voor ons geloof.
In het evangelie volgens Johannes klinken zeven keer de woorden "Ik ben...". Na "Ik ben het levensbrood' en "ik ben het licht van de wereld" gaat het vandaag over de deur: "Ik ben de deur". Klaarblijkelijk is voor Johannes de vraag wie Jezus is een heel belangrijk thema. Wie zeggen de mensen, dat ik ben? En jullie - wie zeggen jullie dat ik ben? Wie is Jezus voor ons? Voor ons persoonlijk: maar ook voor ons als geloofsgemeenschap? Waarom noemen we ons Christenen? Wie zich lid weet van een Christelijke geloofsgemenschap kan niet om deze vragen heen.

Vandaag wordt ons bij deze vragen een beeld aangereikt: Jezus, als de deur van de schapen. Het is een dubbel beeld: door een deur kun je naar buiten; maar door een deur kun je ook naar binnen. Uittocht en intocht. De exodus is een vertrouwd beeld van bevrijding; en de intocht is onlosmakelijk verbonden met 'het beloofde land', een plaats om in vrede te wonen.

Jezus is ook degene die binnenkomt: niet al een inbreker, door het raam; maar als iemand die bekend is, met wie de schapen vertrouwd zijn. Ze kennen zijn stem. Het is de stem van de herder, die zijn schapen heeft verzameld uit de verstrooiïng. Hij heeft het beste met hen voor. "Kom allen tot mij, gij die vermoeid en belast zijn en ik zal u rust geven". Zo tuimelen de beelden over elkaar heen.

De deur doet ook denken aan het verhaal over Noach: ook de ark heeft een deur, die door God wordt zelf gesloten als Noach met zijn dieren en zijn dierbaren de ark is binnengegaan. Daarin kunnen ze verblijven, zonder angst voor het alles vernietigende geweld van het water. En als alles voorbij is is het opnieuw God die deze deur opent.

En ook de tempel heeft deuren: Salomo liet ze maken van zuiver goud. Zij vormden de zichtbare, tastbare toegang tot de woning van de Eeuwige.

Wanneer Johannes Jezus wil karakteriseren gebruikt hij dit oude en zo vertrouwde beeld van de deur.
===

Het beeld verwijst ook naar het zoeken en verlangen van veel mensen: naar uittocht en bevrijding, maar ook naar zekerheid en geborgenheid. Waar kan ik op vertrouwen? Waar vind ik een plek om te rusten, een plaats om te wonen, een bron om uit te drinken? Al zoekend naar antwoorden maken we ons gedachten en dromen we over een wereld, zoals die zou kunnen zijn; over idealen die we koestereen en de mens die we zouden willen zijn; en over een God die goed is en ons welgezind.

Als vrijzinnigen neigen we ertoe om heel behoedzaam, terughoudend met het woord 'God' om te gaan, omdat we beseffen dat we de neiging hebben om onszelf afgoden te scheppen. Goden die weersproken worden door wat we aan het leven ervaren.
Er bestaan tal van namen van God, die weersproken worden: bijvoorbeeld God als Almachtige. Hoe valt die voorstelling te rijmen met alle rampspoed, met al het zinloos geweld, en met ziekte en dood? Is dat dan allemaal gewild, bedoeld? In de theologie heeft het besef, dat het zó simpel niet is, nogal eens geleid tot een spreken over God in ontkenningen. Zo'n spreken laat meer open. Het maakt nogal wat uit of je zegt: ik heb het altijd druk, of dat je zegt: ik doe nooit niets. Zo getuigt het spreken over God in ontkenningen ook zowel van eerbied als van een zekere ruimdenkendheid. Wie zegt: "Ik sluit niet uit dat God, dat God bestaat" laat nog veel open. God een geheim, een mysterie, een verborgen werkelijkheid. En dus ook niet meer, zoals dat ooit wèl het geval was, een vanzelfsprekendheid.

Geldt hetzelfde tot op zekere hoogte niet ook voor Jezus? Voor wie hij was? Wat over hem in de bijbel wordt verteld kun je onderscheiden in "een benadering van boven" en "een benadering van beneden". In het eerste geval is hij een verschijning vanGod, Gods zoon, van hemelse komaf; in het laatste geval is hij menselijk, kwetsbaar, geboren en, net zoals zovelen vóór ons, gestorven en begraven.

De benadering van boven spreekt met name vrijzinnigen niet zo aan. Maar de benadering van beneden heeft ook zijn bezwaren. Als we menen dat Jezus gewoon één van ons is, doen we hem daarmee dan niet tekort? Toen hij was begraven was het verhaal toch nog niet uit? Zijn we niet bezig het fundament onder het Christendom en de kerk weg te halen, als we de paasverhalen negeren? Wat blijft er dan van het Christendom over - anders dan een beweging, die de humaniteit wil bevorderen? Een opwekkingsbeweging? Wordt het geloof zó niet gereduceerd tot ethiek?

===

Het is, denk ik, niet toevallig dat juist in de afgelopen decennia weer zoveel boeken zijn verschenen over Jezus: een reactie op de verwording en vervaging van het christelijk geloof. Zijn we iets kwijtgeraakt? Wat is er zo'n 2000 jaar geleden gebeurd, dat dit generaties heeft geïnspireerd en dat de cultuur in dat grote machtige Romeinse keizerrijk zo totaal heeft veranderd? Wat heeft die explosie van spiritualiteit veroorzaakt? Kunnen we daar nog bij? Berkhof gebruikt in dit verband de term 'het Christusgebeuren': er móet in het begin van onze jaartelling iets van beslissende betekenis zijn gebeurd. En wat was dat dan? Of: is het christus-gebeuren iets, wat niet lang geleden in de tijd, maar vandaag de dag
nog steeds gebeurt / kan gebeuren? "Dit alles", zo schrijft Johannes aan het slot van zijn evangelie, "is opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is (...) en opdat u door te geloven leeft door zijn naam." Dat is méér dan gewoon maar een mens: hij is niet één van de velen, maar van de velen die ene unieke, die - zoals zijn naam al zegt - bevrijdt.

===

In het hoofdstuk dat we vanochtend lazen wordt dit samengevat in het beeld van de deur. Hij maakt het heilsgeheim toegankelijk. In de Petrusbrief lazen we over Jezus als de zieleherder: hij die ons wegen wijst / thuis brengt. Hebben we daar ervaring mee? Want we kunnen in de geschiedenis duiken en zó proberen om dicht bij het heilsgeheim te komen. Maar misschien is dat niet de juiste methode, en mogen we daarvan niet veel heil verwachten.

Van de kerkvader Augustinus zijn de woorden: 'wie zoekt...'
en dan zou je verwachten dat daarop volgt: 'die zal vinden'.
Maar hij zegt, heel verrassend, iets anders - waarmee hij op subtiele wijze een ervaring tot uitdrukking brengt die wel eens heel betekenisvol zou kunnen zijn. Hij zegt: 'wie zoekt, zal gevonden worden'.

Ons zoeken is doorgaans nogal egocentrisch: we zoeken naar onszelf; of we zoeken naar diepe belevingen, naar aangename ervaringen, mooie gedachten. Maar daar gaat het, volgens Augustinus, niet om: waar het om gaat is, dat wij onstoevertrouwen aan God - aan degene waarvan de psalmist schrijft: "Zou Hij, die het oor gemaakt heeft, niet zelf horen en Hij die het oog gemaakt heeft niet zelf zien" (Ps. 94:9).
Waar het, wat Augustinus betreft, om gaat is dat wij ons door God laten vinden. Is dat niet ook de weg die Jezus ons wijst: zoek niet jezelf, maar Gods tegenwoordigheid. We moeten leren begrijpen wat het betekent, dat ons leven alleen LEVEN genoemd kan worden, als we onszelf leren zien als mensen die gezien worden door God. Zoals de psalmschrijver dicht "Zou Hij die het oor gemaakt heeft zèlf niet horen? En die het oog gemaakt heeft zèlf niet zien"? (ps 94:9).

Een bijbels beeld voor dat leren zien van onszelf in het licht van Gods nabijheid is wordt ons geboden in het verhaal over Mozes; hij zag een braamstruik branden en toch niet vergaan: die struik - dat is hijzelf; hij ontdekte daar zichzelf als de minste onder de struiken; maar hij ontdekte ook dat de Eeuwige hem als zodanig goed genoeg vond en aanvaardde. De struik werd door het vuur - beeld van de Eeuwige - niet vernietigd, maar werd er de drager van. Door dit beeld vast te houden werd Mozes wie hij worden moest: en kon hij zijn levensopdracht aanvaarden. Is dit beeld niet ook van toepassing op die tweede Mozes - Jezus: die zijn levensopdracht kon vervullen omdat hij begreep dat het niet ging om hemzelf, maar om een levensweg die verwijst naar Gods nabijheid?

"Vast en zeker is het, zeg ik u, dat ik voor de schapen de deur ben".

DE LEZINGEN:

I Petrus 2: 19-25
Want dat is genade, als iemand om het geweten tegenover God ten onrechte smarten lijdt. Want wat is er te roepen als ge moet volharden omdat ge zondigt en dan klappen krijgt? - maar als ge moet volharden terwijl ge goed doet en te lijden krijgt, dat is genade bij God. Want daartoe zijt ge geroepen, omdat ook Christus heeft geleden, voor u, en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat ge in zijn voetstappen zoudt volgen. Hij heeft 'geen zonde gedaan en in zijn mond is geen bedrog gevonden' (Jes. 53:9); uitgescholden schold hij niet terug, lijdend dreigde hij niet maar gaf het over aan hem die rechtvaardig oordeelt. 'Onze zonden heeft hij gedragen' (Jes. 53:4), in zijn lichaam, op het hout, opdat wij, ontrukt aan de zonden, zullen leven voor de gerechtigheid; 'door zijn striemen zijt gij genezen' (Jes. 53:5). 'Want ge waart dwalende als schapen' (Jes. 53:6), maar ge hebt u nu gekeerd naar de herder en opziener van uw zielen.

Johannes 10: 1-10
'Vast en zeker is het, zeg ik u: wie niet door de deur komt in de hof van de schapen maar ergens anders inklimt, die is een dief, een rover; die door de deur komt is de herder van de schapen; voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij name en leidt ze naar buiten; wanneer hij de zijne allen naar buiten heeft gebracht trekt hij vóór ze uit; en de schapen volgen hem, omdat ze weten: het is zijn stem; een vreemde volgen ze beslist niet, nee, ze zullen voor hem vluchten omdat ze de stem van zo'n vreemde niet vertrouwd weten! In deze beeldspraak zegt Jezus het hun, maar ze herkennen niet wat het is dat hij tot hen heeft uitgesproken. Dan zegt Jezus wéér: vast en zeker is het, zeg ik u, dat ik voor de schapen de deur ben; allen die vóór mij zijn gekomen zijn dieven en rovers; maar aan hen gaven de schapen geen gehoor; ik ben de deur: als iemand door mij binnenkomt zal hij gered zijn; hij kan ingaan en uitgaan en zal een weide vinden; wie een dief is komt voor niets anders dan stelen en slachten: om verloren te laten gaan; ik kom opdat zij leven en overvloed hebben! - ik ben de goede herder.


Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2005.