De lezingen waren:
1 Thessalonisenzen 5:16-19.24
Uit Numeri 13
Johannes 2: 1-11
PREEK: "Doof de Geest niet uit!"
Zouden we deze beide verhalen mogen betrekken op ons leven:
waar loopt ons leven op uit? Wat mag een mens uiteindelijk
verwachten? Voor jonge mensen is die vraag op een andere wijze
aan de orde dan voor oudere mensen. Voor wie nog jong is en
onervaren, is het leven nog een avontuur. Een reis naar het
onbekende terra incognita: een witte plek op de kaart; een
land dat nog verkend moet worden. Hoe ziet het er daar uit?
Wat zijn de mogelijkheden? Waar liggen mijn kansen? En wat te
denken van het gerucht, dat een vruchtbaar leven kan leiden
tot een rijke oogst? Wat moet ik daarvoor doen? Hoe moet ik
dat aanpakken? Als je nog jong bent is er eigenlijk alleen nog
maar toekomst - en die ligt buiten je, vóór je. Daar
concentreer je je op.
Maar met het ouder worden krijgen we de neiging om de blik
juist naar binnen te richten, stil te staan bij je
herinneringen. Hoe heb ik mijn leven geleefd? Wat heb ik ervan
gemaakt? En: was dit het nou? Hoe ziet mijn waarheid er nu
uit? Wat heeft het leven met mij gedaan? Hoe ben ik eruit
tevoorschijn gekomen? Heb ik nu eigenlijk gevonden waar het
wèrkelijk om had moeten gaan? Of heb ik iets wezenlijks
gemist? Misschien wel juist datgene, wat ik nodig heb om te
kunnen zeggen: ik heb ècht, voluit geleefd?
En misschien ontdekken we, terwijl we zo naar binnen kijken,
wel enige onzekerheid of zelfs angst. Want je zou toch mogen
hopen dat je je op grond van je levenservaring wijs, volgroeid
en zou voelen: sterk en opgewassen tegen het leven.
De diepste pijn van ouder wordende mensen wordt doorgaans niet
veroorzaakt door spijt, over wat zij verkeerd deden. Of door
de ruzies, die er waren en de conflicten met de omgeving. Waar
veel oudere mensen vooral onder gebukt gaan is: een knagende
onzekerheid over de vraag of men wel volgroeid is. In het vage
vermoeden, dat het diepste geheim van onze ziel, van wie wij
zouden kunnen zijn, zich nog steeds niet heeft prijsgegeven.
Wat is dat nu eigenlijk 'een vruchtbaar leven'? En wat was er
nodig geweest, om in volle tevredenheid en voldaan te kunnen
zeggen: zó is het goed?
Tegen deze achtergrond zijn de verhalen, die we vandaag lazen,
misschien wel wat frustrerend: er wordt gesproken over enorme
druiventrossen die er groeien in het beloofde land. En over de
beste wijn, die pas aan het einde wordt geschonken. Kunnen we
daarover meepraten? Of moet dat nog komen? Zou het kunnen
zijn, dat we daarvoor nog niet oud genoeg zijn? Nog
onvoldoende hebben ervaren?
Een oude Griekse staatsman en wetgever Solon zei ooit: prijs
niemand ooit gelukkig, voordat zijn laatste levensdag is
verstreken. Dat lijkt heel realistisch. Maar het is aardig om
daar de gedachtengang van Paulus naast te zetten. Paulus zegt:
"Dooft de Geest niet uit". Misschien behoeft dat enige
toelichting.
Wanneer Paulus dit schrijft denkt hij aan het
scheppingsverhaal. Zoals u weet wordt daarin beschreven hoe
een mens geboetseerd wordt uit het stof en het vocht van de
aarde. En als het beeld gereed is, wordt de adem in zijn
neusgaten geblazen. Zó wordt de mens tot een levend wezen: met
een lichaam en een ziel. En de Geest? - zult u zich afvragen?
Die hoort niet bij het wezen van de mens; de geest, dat is een
aanduiding van Gods Stem, zoals die door alles heen tot ons
spreekt. Doof de geest niet uit! Dat moet zoiets betekenen
als: sta open voor het mysterie zoals dat jou spreekt: ook en
vooral vooral in de heel gewone dingen van alle dag. Als je
daarvoor open staat, kun je ontdekken, wat de zin is van je
bestaan. En wordt je wens naar een antwoord op je ultieme
vragen, vervuld. En omgekeerd: als we de geest doven en niet
meer in staat zijn om ons af te stemmen op de goede
golflengte: dan gaat het ons ontbreken aan spiritualiteit.
In de gedachtengang van Solon zijn we afhankelijk van het lot,
het geluk. Een mens moet geluk hebben. In de gedachtengang van
Paulus komt het aan op spiritualiteit.
Misschien kan een voorbeeld iets verhelderen. Er was eens een
oude vrouw, op hoge leeftijd, die niet veel anders meer kon
dan voor het raam zitten en naar de vogels kijken die daar op
de voederplank kwamen eten. Ze vertelde nu en dan dat ze daar
met zoveel plezier naar keek, omdat er zoveel te zien was.
Toen haar eens gevraagd werd wat ze dan allemaal zag, zei ze:
die vogels - daar herken ik mijzelf in, mijn ziel. Ze komen
uit de verte - van ik weet niet waar; en ze vliegen ook weer
weg - naar ik weet niet waarheen. En steeds denk ik: zo is het
eigenlijk ook met mij. Ik weet nog steeds niet waar mijn leven
vandaan komt, en ik weet ook niet waar het heengaat: maar het
is toch een feest om er te zijn - hier en nu!
Wie zo kan kijken, dooft de geest niet! Maakt ruimte voor de
stem van de stilte, voor het diepste geheim van de eigen ziel.
Het zijn vaak de dingen onder handbereik, waarin God zich laat
zien. De mensen, met wie wij het leven delen. Waar het om gaat
is, of wij in staat zijn ons af te stemmen op de juiste
golflengte. Dat vraagt om een zekere openheid, om
waakzaamheid: wie waakt, doet eigenlijk niet zo vreselijk
veel. Maar is wel oplettend. Hoe, waar en waarin kan ik in
mijn leven Gods goedheid herkennen. Deze waakzaamheid vraagt
om stille aandacht. Zou het zo kunnen zijn, dat een mens een
lang leven achter de rug moet hebben om uiteindelijk te
ontdekken dat daarin het geheim schuilt van wat leven
eigenlijk is? Wie jong is heeft de neiging om weg te dromen
naar een onbekende toekomst. En wie oud is dreigt zich te
verliezen in herinneringen, en zich vast te klampen aan wat
verloren ging. Maar wie wèrkelijk heeft leren leven weet:
iedere dag is er epifanie, en spreekt de Stem ons aan vanuit
de verborgenheid. Een vrouw die dit geheim ontdekte, dichtte
eens:
Hart van de stilte
ben Jij,
licht in de ogen
van mensen
en dieren,
adem van planten, licht van mijn licht
licht dat mijn schaduw draagt
ook als ik het niet zie
En zij gaat verder:
Jij die in de stilte
zwijgt
fluistert
spreekt
mij brengt bij mijn diepste naam
jij die in de stilte
alle leven omvat
en liefde wil
dat mijn leven
jou mag eerbiedigen
in alles jouw adem mag voelen
vol eerbied mag zijn.
(L. Marijnissen)
Wie zo kan kijken en uit dit geheim leven kan het, dunkt me,
Paulus ook nazeggen: "Hij die mij roept is trouw en doet zijn
belofte gestand: hij heiligt mijn leven en doet mij in vrede
leven".
AMEN.
DE LEZINGEN:
* Inleidende lezing (1 Thess. 5: 16-19.24)
Wees altijd verheugd, bid onophoudelijk, dank God onder alle
omstandigheden, want dat is wat Hij van u, die één bent met
Jezus Christus, verlangt. Doof de Geest niet uit! Hij die u
roept is trouw en doet zijn belofte gestand.
* Uit Numeri 13:
Dan spreekt de ENE tot Mozes en zegt:
Zend mannen voor je uit
en laat die het land Kanaän verkennen,
dat ik aan Israëls zonen ga geven. (......)
Mozes zendt hen weg
om het land Kanaän te verkennen;
hij zegt tot hen:
klimt hier in het zuiden op
en beklimt dan het gebergte.
Ziet het land aan hoe het is?-
en de gemeenschap die daarop woont:
is die sterk of zwak,
is die klein of juist groot?
En hoe is het land
waar hij op woont:
is het goed of juist slecht? (.......)
Maakt u sterk
en neemt iets mee van de vrucht van het land,-
deze dagen zijn de dagen
van de eerstelingen van de druiven! (...)
Ze komen bij het dal Esjkol, - (tros),
ze snijden daar een rank af
en een tros druiven, één maar,
en moeten die met zijn twééën dragen
aan een stok! -
verder granaatappels en vijgen.
Joh. 2:1-11
Op de derde dag was er een bruiloft te Kana in Galilea,
waarbij de moeder van Jezus aanwezig was. Jezus en zijn
leerlingen waren eveneens op die bruiloft uitgenodigd. Wanneer
de wijn opraakt, zegt de moeder van Jezus tot Hem: "Ze hebben
geen wijn meer." Jezus zegt tot haar: "Vrouw, wat betekent dat
tussen u en mij? Mijn uur is nog niet gekomen." Zijn moeder
zegt tot de bedienden: "Doet maar wat Hij u zeggen zal." Nu
stonden daar volgens het reinigingsgebruik van de Joden zes
stenen kruiken, elk met een inhoud van twee of drie metreten.
Jezus zegt hun: "Doet die kruiken vol water." Zij vullen ze
tot bovenaan toe. Daarop zegt hij hun: "Schept er nu wat uit
en brengt dat aan de tafelmeester." Dat doen ze, en zodra de
tafelmeester het water proeft dat in wijn veranderd is (hij
wist niet waar die wijn vandaan kwam, maar de bedienden die
het water geschept hadden, wisten het wel), roept hij de
bruidegom en zegt hem: "Iedereen zet eerst de goede wijn voor
en wanneer men eenmaal gedronken heeft de mindere. U hebt de
goede wijn tot nu toe bewaard!" Zo maakte Jezus te Kana in
Galilea een begin met de tekenen en openbaarde zijn
heerlijkheid. En zijn leerlingen geloofden in hem. Daarna ging
Hij naar Kafárnaùm met zijn moeder, zijn broers en zijn
leerlingen. Maar vele dagen duurde hun verblijf daar niet.
Terug naar het