"De engel van de laatste troost"
H.N. Werkman
Preek gehouden op de zondag van Pasen in de dienst van de Remonstrantse Gemeente Oosterbeek e.o.
De lezingen waren:

* Het evangelie van Maria (Magdalena): 9
* De brief van Paulus aan de gemeente te Filippi 2: 5-11
* Het evangelie volgens Johannes 20: 1-18

PREEK
Wanneer je het Paasverhaal van de evangelist Johannes vergelijkt met de andere Paasverhalen - zoals die door Marcus en Mattheüs worden verteld - dan zijn er een aantal opmerkelijke verschillen. Zo worden bijvoorbeeld bij de Marcus en Mattheüs de leerlingen uiteindelijk terug verwezen naar Galilea. Dáár zullen ze Jezus weerzien! Anders gezegd: ze moeten hun gewone leven weer oppakken. Want in het leven van alledag: daar kun je Jezus tegenkomen. Lucas vertelt in het verhaal over de Emmaüsgangers iets dergelijks: bij het breken van het brood tijdens de maaltijd wordt Jezus herkend.

De evangelist Johannes vertelt iets anders. Bij hem speelt het slot van het evangelie zich af in een tuin. Wie vertrouwd is met de taal van het Oude Israël weet dat de tuin en de stad een begrippenpaar is, dat bij elkaar hoort. In de tuin is er licht en nieuw leven; in de stad is er duisternis. Het boek Genesis vertelt dat de eerste mensen tot leven kwamen in een tuin. Maar van Kaïn, de eerste moordenaar, wordt gezegd dat hij de stichter werd van een stad. De tuin is de plaats waar de mens wandelt met God. De stad is een plaats die ommuurd is, een vesting, waarbinnen mensen zich verschansen en verbergen: omdat zij leven in onzekerheid en angst. De tuin is het rijk van God - een werkelijkheid waar de mens uit is verdreven; maar tevens een werkelijkheid die nog steeds binnen bereik is. Dat is wat Johannes voor ogen staat als hij zijn evangelie schrijft.

Aan het begin van zijn evangelie wordt verteld over een schriftgeleerde, Nicodemus, die in de duisternis bij Jezus komt; hij begrijpt totaal niet waar Jezus het over heeft als deze tegen hem zegt dat een mens opnieuw geboren moet worden om deel te krijgen aan het rijk van God. Aan het einde van het evangelie komen we deze Nicodemus weer tegen: klaarblijkelijk is hij Jezus blijven volgen tot het einde. Zou hij het uiteindelijk hebben begrepen - wat het is om herboren te worden? Dat verteld het evangelie niet: tóch is dat wèl waar het in het Paasverhaal om gaat.

De Samaritaanse vrouw, die buiten de stad, in het open veld Jezus ontmoet bij de bron, begrijpt niet waar Jezus het over heeft als hij vertelt over een bron van levend water. En toch is Golgotha de plaats waar die bron ontspringt. Zo is de taal van Johannes: steeds is er onbegrip en zijn er misverstanden - omdat mensen geen oog hebben voor Gods rijk: men spreekt wel van "Johanneïsche misverstanden". Eigenlijk wijzen alle verhalen in het evangelie van Johannes vooruit naar het Paasmysterie.

Misschien is het Paasverhaal wel zo moeilijk te vatten, omdat je nooit precies weet waar de gebeurtenissen ophouden en de beeldtaal begint. Jezus is een mens van vlees en bloed, maar hij is ook een gelijkenis: zo is hij, om maar eens iets te noemen, het beeld van Gods radicale solidariteit met mensen: ongeacht of die mensen hem nu verraden, ontrouw zijn, verloochenen, of treuren omdat zij hem kwijtgeraakt zijn en niet weten waar zij hem kunnen vinden. God blijft trouw.

In het Paasverhaal van Johannes wordt ons verteld, dat er leerlingen waren die vertrokken toen het nog donker was. Maar wanneer zij bij het graf komen wordt het licht: begint het te dagen? Gaat langzaam de zon op? Had Jezus al niet eens gezegd: Ik ben het Licht der wereld?

In dit Paasverhaal staan drie personen centraal: Petrus, een leerling die niet bij name wordt genoemd, en Maria uit Magdala. Zij zien een leeg graf. Zij zien linnen doeken, waarin de gekruisigde was gewikkeld. En zij zien de doek die zijn gelaat had bedekt: maar zij zijn niet of nog niet in staat om datgene wat ze zien te duiden.

Misschien, zo lijkt de evangelist vergoelijkend te zeggen, is dat ook wel teveel gevraagd: het is allemaal nog zó vers; en dan is het ook niet gemakkelijk!

Wij weten dat ook wel: als je in je leven iets ingrijpends meemaakt, dan kost het tijd om dat te verwerken - om het een plaats te geven. Om het te gaan zien in een ruimer verband: in een ander perspectief. Dat valt ook niet mee: wat ons overkomt lijkt vaak zó in tegenspraak met wat wij zouden willen geloven over God. Misschien kost het wel een heel leven om helder te krijgen dat de weg van het lijden, jouw weg, ook een weg van loutering is. En misschien lukt het ons wel nooit om dat zo te ervaren. Daarvoor is een blikomslag nodig. Tóch is dat wat er gebeurt bij dit drietal: Petrus, Maria uit Magdala, en die derde leerling die niet bij name wordt genoemd - maar waarvan bij herhaling wordt gezegd dat Jezus zo veel van hem hield. Zij krijgen oog voor Gods verborgenheid.

De werkelijkheid van Pasen is: dat Jezus de dienstknecht moest worden, waarover Jesaja had gezongen. Alleen zó kon hij "beeld van God" worden; dat deed hij, zoals Paulus schrijft, door zichzelf te ontledigen. Het drietal kan dit eerst nog niet vatten. Jezus, van wie zij hielden, en die zij hadden willen behoeden, beschermen en bij zich houden - deze Jezus heeft gerealiseerd wat eigenlijk ondenkbaar is. Zoals de profeet Amos trouwde met een hoer om daarmee Gods trouw tot uitdrukking te brengen ten aanzien van het trouweloze Israël, zo is Jezus uitbeelding geworden van de God, die hij zijn Vader noemde - die meelijdt met allen die lijden. Die de angsten van mensen kent. En die weet heeft van eenzaamheid. Jezus is het beeld geworden van de God, die ooit als zijn Naam heeft genoemd: "Ik zal er zijn, zoals ik ben" - trouw aan mijn belofte.

De realiteit van Pasen is, dat de lijdende en de machteloze, die eigenlijk getroost zou moeten worden uiteindelijk zèlf trooster wordt: omdat zijn geestkracht sterker is dan het lijden en de dood; zijn liefde groter is dan wat redelijkerwijze mogelijk is. Terwijl de ene hem verloochent, een ander hem verraadt, en de meesten het niet langer kunnen aanzien en wegvluchten, keert Jezus terug: veranderd, herschapen.

Iedereen, die wel eens iemand uit handen heeft moeten geven van wie hij veel hield, weet dat - zo iemand blijft je, nabij: op een andere manier dan toen hij nog leefde. En is, in zekere zin in je gaan wonen. Hoewel het gemis schrijnend en pijnlijk is, is er tegelijk een troost - dóórdat de gestorvene je niet verweesd achterlaat. Zó iemand is veranderd: er ontstaat een aanwezigheid, terwijl er zoveel leegte was; een nabijheid waar er een gevoel van verlatenheid was.

Maar daarmee is nog niet alles gezegd: want de wonden, die zijn geslagen, zijn niet voor niets geslagen. De littekens van Jezus laten zien hoe gehavend de schepping is door wat mensen elkaar aandoen. Maar zijn terugkeer toont ook Gods grootheid: de schuld is in Gods ogen niet een schuld voor eeuwig en altijd. Wij mensen denken soms wel, dat sommige dingen onvergeeflijk zijn: maar voor Jezus, bij God ligt dit anders. Schuld reikt niet tot over het graf: in geloof mogen wij weten dat met het mysterie van dood en opstanding ook het mysterie van verzoening en vergeving wordt verkondigd.

Ida Gerhardt verdicht dit Paasevangelie aldus:

De liefde bidt voor wie
niet weten wat zij doen:
gekruisigd blijft zij stil
voor wie de hamer heft.

En na de sabbath keert
zij tot de treurenden,
verrezen uit het graf
wandelt zij in de hof.

Onherkend zit zij aan,
met hen, met u, met mij
te Emmaùs, tot het brood
door Hem gebroken wordt.

(Ida Gerhardt)

DE LEZINGEN:


* Evangelie volgens Maria (Magdalena): 9
"Toen stond Maria (die uit Magdala) op en zij kuste hen allen en zei tegen haar broeders: "Huil niet, wees niet bedroefd en twijfel niet: want zijn genade zal geheel met jullie zijn en jullie behoeden. Laten we liever zijn grootheid prijzen, want hij heeft ons voorbereid en ons tot mens gemaakt."


* Filippenzen 2:5-11
Laat die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was, - die bestaande in de gestalte van God het niet als geroofd goed heeft beschouwd gelijk te zijn aan God, maar zichzelf heeft ontledigd door de gestalte van een dienstknecht aan te nemen, gelijk geworden aan mensen en in houding een mens gebleken; hij heeft zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden tot in de dood, de dood aan een kruis. Daarom heeft God hem verhoogd en hem genadig de naam verleend die is boven alle naam, opdat in de naam van Jezus alle knie zich zal buigen van hemelingen, aardbewoners en onderaardsen, en alle tong zal belijden: Jezus Christus is de Heer!, tot glorie van God de Vader.

Johannes 20: 1-18

Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria uit Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen van de opening van het graf was weggehaald. Ze liep snel terug naar Simon Petrus en de andere leerling, van wie Jezus veel hield, en zei: "Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze hem nu neergelegd hebben."

Petrus en de andere leerling gingen op weg naar het graf. Ze liepen beiden snel, maar de andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf. Hij boog zich voorover en zag de linnen doeken liggen, maar hij ging niet naar binnen. Even later kwam Simon Petrus en hij ging het graf wèl in. Ook hij zag de linnen doeken, en hij zag dat de doek die Jezus' gezicht bedekt had niet bij de andere doeken lag, maar apart, opgerold op een andere plek.

Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf gekomen was, het graf in. Hij zag het en geloofde. Want ze hadden uit de Schrift nog niet begrepen dat hij uit de dood moest opstaan.

De leerlingen gingen terug naar huis.

Maria stond nog bij het graf en huilde. Huilend boog zij zich naar het graf, en daar zag zij twee engelen in witte kleren zitten, één bij het hoofdeind en één bij het voeteneind van de plek waar Jezus had gelegen. "Waarom huil je?", vroegen ze haar. Ze zei: "Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze hem naartoe gebracht hebben." Na deze woorden keek zij om en zag Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. "Waarom huil je?", vroeg Jezus. "Wie zoek je?" Maria dacht dat het de tuinman was en zei: "Als u hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u hem hebt neergelegd, dan kan ik hem meenemen." Jezus zei tegen haar: "Maria!" Zij draaide zich om en zei: "Rabboeni!" (Dat betekent 'meester').

"Houd me niet vast", zei Jezus. "Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader die ook jullie Vader is, naar mijn God die ook jullie God is." Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: "Ik heb de Heer gezien!" En ze vertelde alles wat hij tegen haar gezegd had.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2006.