Christus
Romaans, 11de eeuw
San Juan de la Pena


Preek gehouden in de NPB-gemeente te Renkum, op zondag 2 juli 2006.

De lezing was: Marcus 5:22-43
"Dit geloof van jou heeft je gered!"

Twee wonderlijke verhalen, die nogal wat vragen oproepen. Waarom zijn deze twee verhalen in elkaar vervlochten: het ene over een meisje van twaalf jaar dat sterft maar weer wordt opgewekt, het andere over een vrouw die al twaalf jaar lijdt aan bloedvloeiïngen en ineens op wonderbaarlijke wijze geneest? Is er een verband tussen die twee? Zou het toeval zijn, dat twee maal dat getal twaalf wordt genoemd? Zou het toeval zijn dat het in beide gevallen gaat over vrouwen? Hebben de beide verhalen iets te maken met vrouwelijke sexualiteit? Zo lijkt het wel: het meisje is twaalf jaar en staat volgens de Joodse traditie dus op de drempel van de volwassenheid. Zij heeft de huwbare leeftijd bereikt. En van de vrouw wordt gezegd dat ze al haar leven lang lijdt onder onophoudelijk bloedverlies. Daarbij dient te worden aangetekend dat zoiemand destijds ritueel onrein was. Zoiemand moest leven als een paria: teruggetrokken als een onaanraakbare. Volgens de Duitse theoloog Drewermann gaat het in deze beide verhalen om vrouwenlevens, omdat het levens zijn die dikwijls geen toekomst hebben. Het meisje zou een voorbeeld zijn van een leven dat al afgelopen is terwijl het nog maar nauwelijks is begonnen: omdat haar ouders het haar onmogelijk maken om vrij en zelfstandig tot een eigen bestaan op te bloeien. Juist als zij rijp is voor het huwelijk wordt zij klein gehouden en ingeperkt omdat zij moet beantwoorden aan wat je van de dochter van een overste van de synagoge mag verwachten!
En die andere vrouw, die niet met name wordt genoemd, is volgens Drewermann al evenzeer het slachtoffer van de heersende voorschriften en ideeën. Wat moet er terechtkomen van zulke vrouwen, waarop voortdurend wordt gelet? De uitleg van Drewermann is koren op de molen van feministen. Maar de vraag lijkt gerechtvaardigd of dit ook werkelijk is, waar het Marcus om doen was: zou Marcus wèrkelijk willen laten zien, hoe moeilijk het was voor veel vrouwen om volop te kunnen leven? En dat Jezus deze vrouwen bevrijdt van de sociale druk? Ik ben daar niet zo zeker van.

Een ander punt, waarop we onze aandacht zouden kunnen richten is, dat in beide verhalen is het begrip 'geloven' belangrijk is. In het verhaal over het dochtertje van Jaïrus is, welbeschouwd, dit dochtertje niet de hoofdpersoon. De aandacht gaat vooral uit naar haar vader. Zijn geloof wordt aan de orde gesteld. Je zou haast zeggen dat het einde van dit verhaal laat zien, dat het geloof aan de dood voorgoed een andere dimensie geeft: sedert het wonder met het dochtertje van Jaïrus is de dood nooit meer iets anders dan een slaap. De dood is niet iets om bang voor te zijn: want waar de mens oog heeft voor de verticale dimensie in het bestaan weet hij dat niemand voor niets is geboren: God bewaart elk mens in het mysterie van zijn liefde.

En wat is er met die vrouw aan de hand? Zij wordt al haar leven lang gekweld door schaamte; schaamte om haar kwaal - die ze maar het liefste zou verbergen. Maar dat zou weer niet eerlijk zijn en in strijd met haar geweten: want als vrome Jodin beseft ze, dat zij onrein is. Drewermann heeft natuurlijk gelijk als hij zegt dat dit geen leven is! Maar dat geldt voor alle mensen die lijden onder schaamtegevoelens: schaamte gaat hand in hand met verborgenheid. Schaamte gaat gepaard met gedachten zoals: 'ik ben niet normaal', 'er is met mij iets aan de hand'. Ook de schaamte zelf heeft het vermogen om zich te maskeren: achter aggressie of andere van zich groot houden en flink doen.

Zo ken ik iemand die lijdt onder depressiviteit: bij elke aanval heeft ze de neiging om zich flink voor te doen en niets te laten merken. Om er niet over te praten. Want ze wil anderen niet lastig vallen met haar neerslachtigheid. Dat is een gevecht, dat voorspelbaar elke keer mislukt. Met alle gevolgen van dien: minderwaardigheidsgevoel, het gevoel gefaald te hebben, angst voor wat mensen nu wel zullen denken en opstandigheid: "Waarom kan ik niet, net als iedereen, gewoon maar genieten van het leven? Waarom moet ik altijd weer terugvaalen in gesomber?" Is dit het lot waartoe zoiemand een leven lang is veroordeeld? Of bestaat er een mogelijkheid om uit deze situatie te komen?

Dezelfde wanhoop kun je tegenkomen bij mensen, die het niet breed hebben: enerzijds is daar het verlangen om gewoon mee te doen met de anderen. Anderzijds de onmogelijkheid: omdat ze zich niet kunnen permitteren wat anderen zich wèl kunnen veroorloven. En de verleiding is dan groot om maar nèt te doen alsof... En dat loopt natuurlijk verkeerd af! En als het dan uiteindelijk misgaat - dan is er de schaamte over het opnieuw falen.

Kan een mens hiervan genezen? Alleen het stellen van deze vraag is al een uiting van existentiële angst, van een soort wanhoop. Dezelfde wanhoop die je voelt wanneer je je soms ineens realiseert dat je bestaan eindig is. Dat het onverbiddelijk ooit afloopt. De existentiële angst vormt de tegenpool van een oervertrouwen in het leven, van een je veilig voelen op de plaats waar je staat. Zó zijn geloof en angst, het gevoel dat je er mag zijn en schaamte over wat je te verbergen hebt elkaars tegenpolen. De angst en de schaamte worden pas overwonnen waar een mens een verankering vindt in het eeuwige. Wanneer een mens durft te geloven in de geborgenheid van van een hogere werkelijkheid, een ander zijn.

Zou het daarover niet gaan in deze beide verhalen? Het gestorven kind is niet dood: het slaapt. Niets gaat zomaar verloren. En de schaamte over wat de vrouw wil verbergen is misplaatst: want bij God mag een mens er zijn zoals hij is:
met al zijn tekorten en mislukkingen. Voor God hoeven wij niets te verbergen. We hoeven ons niet anders voor te doen dan wij zijn: waar het op aankomt is dat we leren om onszelf en de condities waarin we bestaan te accepteren.

===

Van de vrouw uit het verhaal van Marcus wordt verteld, dat ze haar leven lang al vecht voor een ander bestaan. Ze heeft er alles voor over. Ze reist het hele land af om genezing. En elke mislukking brengt haar verder van huis. Wat ze over het hoofd ziet is, dat ze de sleutel al in haar bezit heeft: verborgen in de kracht van haar geest. Klaarblijkelijk behoort het tot de menselijke mogelijkheden om de schaamte te boven te komen en de levensangst (die tegelijkertijd ook doodsangst is) te overwinnen. Geloof en levensangst zijn elkaars tegenpolen. Zo schreef Reve eens in een gedicht:

Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in dezelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.

Marcus vertelt over een vrouw die haar angst overwint omdat ze de moed vindt haar vertrouwen op Jezus te vestigen. In hem herkent ze iets van een God waarnaar ze verlangt: die mensen opzoekt en die niemand in zijn wanhoop alleen laat. Dit geloof in de onvoorwaardelijke liefde is het waarvan Jezus zegt: "Dat geloof van jouw, vrouw, dat is je redding."

DE LEZING WAS:
Marcus 5: 22-43
Als Jezus in de boot weer oversteekt naar de overkant verzamelt zich een grote menigte bij hem, nu hij daar is, bij de zee. Daar komt één van de leiders van de synagoge aan, Jaïrus, en als hij hem (Jezus) ziet valt hij voor zijn voeten neer en smeekt hem dringend: mijn dochtertje ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft. Dan gaat hij met hem mee. En een grote menigte is hem gevolgd en verdrong zich rond om hem heen.
Een vrouw, die een bloedvloeiïng heeft, al twaalf jaren, en veel heeft moeten lijden onder vele dokters, en alles van haar kant heeft besteed en er helemaal geen baat bij heeft gehad maar eerder bij nog erger is uitgekomen, had gehoord over Jezus. En zij begaf zich tussen de menigte en raakte zijn bovenkleed van achteren aan, want ze dacht: als ik alleen zijn kleren maar kan aanraken, zal ik gered worden. En meteen houdt het bloed op te vloeien en merkt ze aan het eigen lijf dat ze geneest van de kwaal. Op hetzelfde ogenblik wordt Jezus zich ervan bewust, dat er kracht uit hem was weggestroomd. Midden in de menigte draait hij zich om en vraagt: wie heeft mijn kleren vastgepakt? Zijn leerlingen zeggen tegen hem: u ziet dat de menigte zich om u verdringt, en dan vraagt u: wie heeft mij vastgepakt! Maar hij blijft om zich heen kijken om te zien wie het gedaan heeft. En de vrouw, die bang was geworden en stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd, komt en valt voor hem neer en vertelt hem alles naar waarheid. Hij zegt tot haar: dochter, dit geloof van jou heeft je gered; ga heen in vrede, en wees gezond, vrij van je kwaal.
Terwijl hij nog spreekt komen ze de leider van de synagoge zeggen: je dochter is gestorven; wat val je de meester nog lastig? Maar Jezus hoort dat en zegt tegen de leider van de synagoge: vrees niet, gelóóf alleen! Hij staat niemand toe om met hem mee te gaan, behalve Petrus, Jacobus en Jacobus' broer Johannes. Zij komen aan bij het huis van de leider van de synagoge en hij aanschouwt het: het misbaar, en hevig huilende en jammerende mensen. Als hij binnenkomt zegt hij tot hen: waarom maakt ge zo'n misbaar en huilt ge - het kind is niet gestorven, het slaapt. Ze lachen hem uit, maar hij stuurt hen allemaal naar buiten en gaat met de vader en de moeder van het kind en de leerlingen die erbij waren de kamer van het kind binnen. Hij grijpt de hand van het kind en zegt tot haar: Talitha koem!, dat is in vertaling: Meisje, jou zeg ik, word wakker! Meteen staat het meisje op, en heeft het wat kunnen lopen. Ze is immers twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. Hij gebiedt hun ernstig dat niemand hier kennis van mag krijgen, en zegt dat haar iets te eten gegeven moet worden.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2006.