De lezing was: Marcus 5:22-43
"Dit geloof van jou heeft je gered!"
Twee wonderlijke verhalen, die nogal wat vragen oproepen.
Waarom zijn deze twee verhalen in elkaar vervlochten: het ene
over een meisje van twaalf jaar dat sterft maar weer wordt
opgewekt, het andere over een vrouw die al twaalf jaar lijdt
aan bloedvloeiïngen en ineens op wonderbaarlijke wijze
geneest? Is er een verband tussen die twee? Zou het toeval
zijn, dat twee maal dat getal twaalf wordt genoemd? Zou het
toeval zijn dat het in beide gevallen gaat over vrouwen?
Hebben de beide verhalen iets te maken met vrouwelijke
sexualiteit? Zo lijkt het wel: het meisje is twaalf jaar en
staat volgens de Joodse traditie dus op de drempel van de
volwassenheid. Zij heeft de huwbare leeftijd bereikt. En van
de vrouw wordt gezegd dat ze al haar leven lang lijdt onder
onophoudelijk bloedverlies. Daarbij dient te worden
aangetekend dat zoiemand destijds ritueel onrein was. Zoiemand
moest leven als een paria: teruggetrokken als een
onaanraakbare. Volgens de Duitse theoloog Drewermann gaat het
in deze beide verhalen om vrouwenlevens, omdat het levens zijn
die dikwijls geen toekomst hebben. Het meisje zou een
voorbeeld zijn van een leven dat al afgelopen is terwijl het
nog maar nauwelijks is begonnen: omdat haar ouders het haar
onmogelijk maken om vrij en zelfstandig tot een eigen bestaan
op te bloeien. Juist als zij rijp is voor het huwelijk wordt
zij klein gehouden en ingeperkt omdat zij moet beantwoorden
aan wat je van de dochter van een overste van de synagoge mag
verwachten!
En die andere vrouw, die niet met name wordt genoemd, is
volgens Drewermann al evenzeer het slachtoffer van de
heersende voorschriften en ideeën. Wat moet er terechtkomen
van zulke vrouwen, waarop voortdurend wordt gelet?
De uitleg van Drewermann is koren op de molen van feministen.
Maar de vraag lijkt gerechtvaardigd of dit ook werkelijk is,
waar het Marcus om doen was: zou Marcus wèrkelijk willen laten
zien, hoe moeilijk het was voor veel vrouwen om volop te
kunnen leven? En dat Jezus deze vrouwen bevrijdt van de
sociale druk? Ik ben daar niet zo zeker van.
Een ander punt, waarop we onze aandacht zouden kunnen richten
is, dat in beide verhalen is het begrip 'geloven' belangrijk
is. In het verhaal over het dochtertje van Jaïrus is,
welbeschouwd, dit dochtertje niet de hoofdpersoon. De aandacht
gaat vooral uit naar haar vader. Zijn geloof wordt aan de orde
gesteld. Je zou haast zeggen dat het einde van dit verhaal
laat zien, dat het geloof aan de dood voorgoed een andere
dimensie geeft: sedert het wonder met het dochtertje van
Jaïrus is de dood nooit meer iets anders dan een slaap. De
dood is niet iets om bang voor te zijn: want waar de mens oog
heeft voor de verticale dimensie in het bestaan weet hij dat
niemand voor niets is geboren: God bewaart elk mens in het
mysterie van zijn liefde.
En wat is er met die vrouw aan de hand? Zij wordt al haar
leven lang gekweld door schaamte; schaamte om haar kwaal - die
ze maar het liefste zou verbergen. Maar dat zou weer niet
eerlijk zijn en in strijd met haar geweten: want als vrome
Jodin beseft ze, dat zij onrein is. Drewermann heeft
natuurlijk gelijk als hij zegt dat dit geen leven is! Maar dat
geldt voor alle mensen die lijden onder schaamtegevoelens:
schaamte gaat hand in hand met verborgenheid. Schaamte gaat
gepaard met gedachten zoals: 'ik ben niet normaal', 'er is met
mij iets aan de hand'. Ook de schaamte zelf heeft het vermogen
om zich te maskeren: achter aggressie of andere van zich groot
houden en flink doen.
Zo ken ik iemand die lijdt onder depressiviteit: bij elke
aanval heeft ze de neiging om zich flink voor te doen en niets
te laten merken. Om er niet over te praten. Want ze wil
anderen niet lastig vallen met haar neerslachtigheid. Dat is
een gevecht, dat voorspelbaar elke keer mislukt. Met alle
gevolgen van dien: minderwaardigheidsgevoel, het gevoel
gefaald te hebben, angst voor wat mensen nu wel zullen denken
en opstandigheid: "Waarom kan ik niet, net als iedereen,
gewoon maar genieten van het leven? Waarom moet ik altijd weer
terugvaalen in gesomber?" Is dit het lot waartoe zoiemand een
leven lang is veroordeeld? Of bestaat er een mogelijkheid om
uit deze situatie te komen?
Dezelfde wanhoop kun je tegenkomen bij mensen, die het niet
breed hebben: enerzijds is daar het verlangen om gewoon mee te
doen met de anderen. Anderzijds de onmogelijkheid: omdat ze
zich niet kunnen permitteren wat anderen zich wèl kunnen
veroorloven. En de verleiding is dan groot om maar nèt te doen
alsof... En dat loopt natuurlijk verkeerd af! En als het dan
uiteindelijk misgaat - dan is er de schaamte over het opnieuw
falen.
Kan een mens hiervan genezen? Alleen het stellen van deze
vraag is al een uiting van existentiële angst, van een soort
wanhoop. Dezelfde wanhoop die je voelt wanneer je je soms
ineens realiseert dat je bestaan eindig is. Dat het
onverbiddelijk ooit afloopt. De existentiële angst vormt de
tegenpool van een oervertrouwen in het leven, van een je
veilig voelen op de plaats waar je staat. Zó zijn geloof en
angst, het gevoel dat je er mag zijn en schaamte over wat je
te verbergen hebt elkaars tegenpolen. De angst en de schaamte
worden pas overwonnen waar een mens een verankering vindt in
het eeuwige. Wanneer een mens durft te geloven in de
geborgenheid van van een hogere werkelijkheid, een ander zijn.
Zou het daarover niet gaan in deze beide verhalen? Het
gestorven kind is niet dood: het slaapt. Niets gaat zomaar
verloren. En de schaamte over wat de vrouw wil verbergen is
misplaatst: want bij God mag een mens er zijn zoals hij is:
met al zijn tekorten en mislukkingen. Voor God hoeven wij
niets te verbergen. We hoeven ons niet anders voor te doen dan
wij zijn: waar het op aankomt is dat we leren om onszelf en de
condities waarin we bestaan te accepteren.
===
Van de vrouw uit het verhaal van Marcus wordt verteld, dat ze
haar leven lang al vecht voor een ander bestaan. Ze heeft er
alles voor over. Ze reist het hele land af om genezing. En
elke mislukking brengt haar verder van huis. Wat ze over het
hoofd ziet is, dat ze de sleutel al in haar bezit heeft:
verborgen in de kracht van haar geest. Klaarblijkelijk behoort
het tot de menselijke mogelijkheden om de schaamte te boven te
komen en de levensangst (die tegelijkertijd ook doodsangst is)
te overwinnen. Geloof en levensangst zijn elkaars tegenpolen.
Zo schreef Reve eens in een gedicht:
Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in dezelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.
Marcus vertelt over een vrouw die haar angst overwint omdat ze
de moed vindt haar vertrouwen op Jezus te vestigen. In hem
herkent ze iets van een God waarnaar ze verlangt: die mensen
opzoekt en die niemand in zijn wanhoop alleen laat. Dit geloof
in de onvoorwaardelijke liefde is het waarvan Jezus zegt: "Dat
geloof van jouw, vrouw, dat is je redding."
DE LEZING WAS:
Marcus 5: 22-43
Als Jezus in de boot weer oversteekt naar de overkant
verzamelt zich een grote menigte bij hem, nu hij daar is, bij
de zee. Daar komt één van de leiders van de synagoge aan,
Jaïrus, en als hij hem (Jezus) ziet valt hij voor zijn voeten
neer en smeekt hem dringend: mijn dochtertje ligt op sterven;
kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat
ze in leven blijft. Dan gaat hij met hem mee. En een grote menigte
is hem gevolgd en verdrong zich rond om hem heen.
Een vrouw, die een bloedvloeiïng heeft, al twaalf jaren, en
veel heeft moeten lijden onder vele dokters, en alles van haar
kant heeft besteed en er helemaal geen baat bij heeft gehad
maar eerder bij nog erger is uitgekomen, had gehoord over
Jezus. En zij begaf zich tussen de menigte en raakte zijn
bovenkleed van achteren aan, want ze dacht: als ik alleen zijn
kleren maar kan aanraken, zal ik gered worden. En meteen houdt
het bloed op te vloeien en merkt ze aan het eigen lijf dat ze
geneest van de kwaal. Op hetzelfde ogenblik wordt Jezus zich
ervan bewust, dat er kracht uit hem was weggestroomd. Midden
in de menigte draait hij zich om en vraagt: wie heeft mijn
kleren vastgepakt? Zijn leerlingen zeggen tegen hem: u ziet
dat de menigte zich om u verdringt, en dan vraagt u: wie heeft
mij vastgepakt! Maar hij blijft om zich heen kijken om te zien
wie het gedaan heeft. En de vrouw, die bang was geworden en
stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd,
komt en valt voor hem neer en vertelt hem alles naar waarheid.
Hij zegt tot haar: dochter, dit geloof van jou heeft je gered;
ga heen in vrede, en wees gezond, vrij van je kwaal.
Terwijl hij nog spreekt komen ze de leider van de synagoge zeggen: je
dochter is gestorven; wat val je de meester nog lastig? Maar
Jezus hoort dat en zegt tegen de leider van de synagoge: vrees
niet, gelóóf alleen! Hij staat niemand toe om met hem mee te
gaan, behalve Petrus, Jacobus en Jacobus' broer Johannes. Zij
komen aan bij het huis van de leider van de synagoge en hij
aanschouwt het: het misbaar, en hevig huilende en jammerende
mensen. Als hij binnenkomt zegt hij tot hen: waarom maakt ge
zo'n misbaar en huilt ge - het kind is niet gestorven, het
slaapt. Ze lachen hem uit, maar hij stuurt hen allemaal naar
buiten en gaat met de vader en de moeder van het kind en de
leerlingen die erbij waren de kamer van het kind binnen. Hij
grijpt de hand van het kind en zegt tot haar: Talitha koem!,
dat is in vertaling: Meisje, jou zeg ik, word wakker! Meteen
staat het meisje op, en heeft het wat kunnen lopen. Ze is
immers twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. Hij
gebiedt hun ernstig dat niemand hier kennis van mag krijgen,
en zegt dat haar iets te eten gegeven moet worden.
Terug naar het begin van deze pagina