Broden en vissen
Mozaïek uit een Byzantijnse basilica uit de 4de eeuw.
Tabgha (verbastering van het Griekse "Heptapegon", = zeven bronnen); dit dorp ligt op twee km. afstand van Kapernaüm.

Preek gehouden in de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Oosterbeek op zondag, 30 juli 2006.

De lezingen waren:
Psalm 114
Marcus 6:30-44
"Medelijden ..., omdat ze leken op schapen zonder herder"

Veel evangelieverhalen zijn gemodelleerd naar verhalen uit het Oude Testament. Zo ook het verhaal dat we vanochtend hebben gelezen in het evangelie volgens Marcus. De wijze waarop de menigte wordt geordend is zó overgenomen uit het boek Exodus. In dit boek over de uittocht vinden we in hoofdstuk 24 een beschrijving van de wijze waarop de rechtspraak georganiseerd moet worden. Want Mozes, zo wordt ons verteld, dreigt overspannen te raken van al de zaken die hem worden voorgelegd. De schoonvader van Mozes, Jethro, legt dan aan Mozes uit hoe hij het in het vervolg moet doen. En daarmee is deze Jethro eigenlijk de eerste organisatiedeskudige uit de geschiedenis. Hij zegt tegen Mozes: je moet groepen maken, van 1000, van 100, van 50 en van tien. En over die groepen moet je bekwame leiders aanstellen. Zij moeten de mensen bijbrengen hoe het moet toegaan in jullie samenleving: want de mensen dienen te weten waaraan ze zich te houden hebben. En voor de moeilijke gevallen moeten ze naar jou toe. Op die manier is het mogelijk om iedereen tevreden te houden. En de beschrijving van dit voorval in Exodus wordt dan afgesloten met de woorden, gericht tot Mozes, die ik ook maar even in uw liturgie heb afgedrukt: : 'Als je het op deze manier aanpakt, en als God het wil, kun je het volhouden en kunnen al die mensen tevreden naar hun tenten gaan' (Exodus 18:23).

Met dat verhaal in het achterhoofd schrijft de evangelist over de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. De leerlingen krijgen de opdracht om de mensen in groepen bij elkaar te zetten; en vervolgens moeten zij hen maar te eten geven. Het brood is in de bijbel dikwijls een verwijzing naar de Tora. En de vermenigvuldiging van het brood verwijst naar het werk van de rabbi: het geven van onderricht in de Tora. Als het aan herders ontbreekt, wordt het een jamboel en is de kans groot dat er onvrede heerst en vermoeidheid - met alle gevolgen van dien.

Het organisatiemodel dat Jethro aan Mozes presenteert is in zekere zin afgeleid van de schepping, de wereld waarin wij leven. Ook in de schepping bestaat er een zekere orde zijn: alles en iedereen moet zijn plaats weten. Dat is in wezen wat de schrijver van psalm 114 ons laat horen. Zolang God onzichtbaar is gedragen de bergen zich alsof ze het volste recht hebben om te staan waar ze staan, en in hun spoor doen de heuvels het al niet anders. De rivieren stromen maar waar ze willen stromen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Ze wanen zich "Heer en Meester". Maar nog niet laat God zich zien, of ze springen op, en deinzen terug omdat ze bliksemsgoed weten dat ze de rechte verhoudingen uit het oog hebben verloren. Dat ze zich de wereld hebben toegeëigend, terwijl ze eigenlijk te gast in deze wereld. God is het die de tafelschikking bepaalt en ieder zijn plaats toedenkt. We kunnen daarover maar niet vrijelijk kunnen beschikken!

Onze samenleving wordt bepaald door machten, die met een grote vanzelfsprekendheid hun onwrikbare posities hebben ingenomen: machtsblokken, multinationals, opvattingen over eigendomsrecht en constructies van mensen bepalen wat wij "de gevestigde orde" noemen. Misschien ligt ook ons eigen bestaan wel vast binnen de marges van deze structuren. Maar zulke structuren zijn niet vanzelfsprekend. En ze zijn al evenmin onaantastbaar - ook al krijgen we dikwijls dat gevoel en ervaren we onszelf als kleine machteloze radertjes in een grote machine. "Schapen zonder herder" zegt Jezus... Een wereld zonder God: het kan niet anders of dat leidt tot moedeloosheid en onvrede! Waar zijn de herders gebleven, die ooit over Israël zijn aangesteld om mensen de ogen te openen?

Weten wij onze plaats nog? Gedragen wij ons als gasten in deze wereld? Of matigen we ons aan dat wij de eigenaren van het huis? De wijze waarop wij in een gesaeculariseerde wereld de wèrkelijkheid ervaren houdt geen rekening met het mysterie. Geloven is: leren zien dat de dingen anders zijn dan ze zo op het oog lijken. Onze gevoelens van wanhoop en onmacht, en onze diepste angsten blijken niet gerechtvaardigd. Want wie oog heeft voor de hoogten en de diepten van het bestaan kan weten dat God van dag tot dag alle dingen nieuw / anders maakt, in een ander perspectief zet.

Wie de verticale dimensies tot zich laat doordringen, doorziet, en daaruit durft te leven wordt een ander mens. Ook de wereld wordt in zijn ogen zo heel anders. Over de eerste Christenen lezen we dat zij leefden vanuit de verwachting dat er zoiets bestaat als een Heilige Geest, die je niet ziet maar die wel waait; die kan opsteken zoals de wind ; die je hoort en waarvan je voelt dat die ook een zekere ingeschapen richting heeft. Wie dat gewaar wordt ontwikkelt een zeker vertrouwen dat het bestaan zin heeft, dat het allemaal ergens toe leidt en dat de dingen in het leven altijd weer anders lopen, dieper zijn, betekenisvoller dan je aanvankelijk misschien dacht.

De verhalen over de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging, die door alle evangelisten worden verteld, brengen deze werkelijkheid in beeld. Wanneer God in ons kijken naar de werkelijkheid wordt betrokken blijft dat niet zonder gevolgen: dan ervaren we het wonder van een geestelijk groeiproces dat zich aan ons voltrekt tijdens ons leven. Wat gisteren op het oog nog normaal en gewoon leek, laat zich morgen misschien aan ons zien in zijn wonderdimensie.

Niet lang geleden luisterde ik bij toeval naar de radio: een programma van de KRO onder de titel "Klooster". Het ging niet over kloosters - zoals je zou verwachten - maar over de binnenkant van mensen. Over hoe mensen tot geloof komen, en daarin langzaam rijpen. In dat kader kwam een vrouw aan het woord die in haar jeugd was mishandeld door haar ouders. Het gesprek met haar cirkelde om de vraag, wat dat met haar had gedaan en hoe ze dit verleden had verwerkt. En zij vertelde dat zij door haar wandelingen in de vrije natuur, en door haar stille gesprekken met bomen, heel anders was gaan aankijken tegen dit verleden. Dankzij deze gesprekken had ze langzamerhand een heel ander beeld gekregen van haar eigen verleden, en was ze gaan beseffen dat ze nooit was geworden wie ze geworden was zonder deze op zichzelf verschrikkelijke jeugd. Door haar ervaringen van bevrijding in de vrije natuur was zij uiteindelijk zover gekomen dat ze zelfs de rancunes, die ze had gehad tegen hen die haar dit alles hadden aangedaan, achter zich had gelaten. Ze kón dat, zoals ze zei, omdat ze weer oog had gekregen voor het grote mysterie, waar ze ook zelf toe hoorde. Ze had ontdekt dat de mens uit zulke inzichten krachten kan putten die je tot een ander mens maken. Niet alleen haar pijn was genezen, maar ze had daarmee ook haar levensopdracht ontdekt: anderen - die te lijden hadden onder dergelijke jeugdtrauma's - te helpen bij de verwerking van dit leed.

Geloven is: leren zien dat dingen anders zijn. Ons kijken kan leiden tot inzicht en ons zien kan overgaan in gewaarworden: de gelukkige gewaarwording dat het hele leven op de keper beschouwd als één groot wonder ervaren kan worden omdat het leven zich van dag tot dag vernieuwt. Waar God zich manifesteert springen zelfs bergen op van hun plaats en rennen heuvels weg zoals de kleintjes van de kudde. Dat is - in poëtische taal - verwoord hoe het geloof bergen verzetten kan.

Zó leren zien: dat gaat niet vanzelf. Daar is een heel leven van zoeken voor nodig. Want nèt als ons lichaam moet groeien vanaf het moment dat we ter wereld komen, zó moet ook onze geest rijpen en moeten we leren om de taal van het geloof te verstaan. Met taal is het wonderlijk gesteld. Toen mijn jongste kleinkind nog niet kon praten, wees ik hem eens op een poes die achter een raam op de vensterbank lag te genieten van de zon. Maar het jochie wist nog niet wat ik hem wilde laten zien. Hij kende het woord 'poes' nog niet. Zoals de taal ons moet ons helpen om thuis te raken in deze wereld, zo moet ook de geloofstaal ons helpen om vertrouwd te raken met de diepste grond van ons bestaan: het rijk van God. Daarvoor is het nodig dat we dagelijks ons oefenen om met nieuwe ogen naar de wereld te kijken om te kunnen aanschouwen hoe God zich elke dag weer anders manifesteert.

Er is iets in de dingen dat ontroert:
het is de schoonheid niet der bloemen,
noch het glanzen van een blad, noch 't roepen
van de roerdomp in de nacht.
Het is daarin, maar ook daarachter en daarboven\en daaronder, dieper in de grond, die warm en
geurig is als vers gebakken brood.

Het zijn de sappen die onzichtbaar blijven,
diep in de wortels en het hart waarin
het leven roert.
Het zijn de klanken en geluiden die een kind\kan horen als het zijn oor te luisteren legt
dicht aan de grond.
Het is het trillen van de wingerdrank wanneer
uw hand haar aanraakt, en het beven van de
kever op het blad, dat groeit en zwelt.
Het is het dons der distelbloemen en de pijn der
wonden die uw vlees doorsplijt.
Het zijn de tekenen van Gods aanwezigheid.

(Pieter G. Buckinx)
AMEN.

DE LEZINGEN:


Psalm 114

Toen Israël uit Egypte trok,
het huis van Jacob weg
uit een onverstaanbaar volk
toen maakte de Heer
van Juda zijn heilig domein,
werd Israël
het gebied van zijn macht.

Dat zag de zee
en zij sloeg op de vlucht,
en de Jordaan kronkelde achteruit,
de bergen sprongen op als rammen,
de heuvels als de kleintjes van de kudde.

Wat was er zee, dat je moest vluchten,
Jordaan dat je wegkroop,
en bergen dat jullie sprongen
als rammen, - heuvels als
de kleintjes van de kudde?

Voor het aanschijn van de Heer, - beef aarde!
voor het aanschijn van Jacobs God,
die de rots verandert in een waterrijk meer,
de kiezel in fonteinen van water!

Marcus 6: 30-44

De apostelen kwamen weer terug bij Jezus en vertelden hem over alles wat ze gedaan hadden en wat ze de mensen onderwezen hadden. Hij zei tegen hen: 'Ga nu mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en een tijdje uit te rusten.' Want het was een voortdurend komen en gaan van mensen, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te eten.
Ze voeren met de boot naar een afgelegen plaats, om daar alleen te kunnen zijn. Maar hun vertrek werd opgemerkt en velen hoorden ervan, en uit alle steden haastten de mensen zich over land naar die plaats en kwamen er nog eerder aan dan Jezus en de apostelen. Toen hij uit de boot stapte zag hij een grote menigte en voelde medelijden met hen, omdat ze leken op schapen zonder herder, en hij onderwees hen langdurig. Toen er al veel tijd was verstreken, kwamen zijn leerlingen naar hem toe en zeiden: 'Dit is een afgelegen plaats en het is al laat. Stuur hen weg, dan kunnen ze naar de dorpen en gehuchten in de omtrek gaan om eten te kopen'. Maar hij zei: 'Geven jullie hun maar te eten!' Ze vroegen hem: 'Moeten wij dan voor tweehonderd denarie brood gaan kopen om hen te eten te geven?' Toen zei hij: 'Hoeveel broden hebben jullie bij je? Ga eens kijken.' En nadat ze waren gaan kijken wat ze bij zich hadden zeiden ze; 'Vijf, en twee vissen.' Hij zei tegen hen dat ze de mensen opdracht moesten geven om in groepen in het groene gras te gaan zitten. Ze gingen zitten in groepen van honderd en groepen van vijftig (Cf. Exodus 18: 20-23). Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel, sprak het zegengebed uit, brak de broden en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte uit te delen; ook de twee vissen verdeelde hij onder allen die er waren. Iedereen at en werd verzadigd. Ze haalden de overgebleven stukken brood op, waar wel twaalf manden mee konden worden gevuld, en ook wat er over was van de vissen. Vijfduizend mensen hadden van de broden gegeten.

(Exodus 18:23 'Als je het op deze manier aanpakt, en als God het wil, kun je het volhouden en kunnen al die mensen tevreden naar hun tenten gaan'.)

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2006.