Jozef wordt door de engel van de ENE gewekt
San Juan de la Peña
kapiteel van een zuil (± 1200)

Preek gehouden tijdens de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Doesburg op zondag 13 augustus 2006.
De lezingen waren:
psalm 34:1-11
Marcus 7:24-30

PREEK: "Hoe goed de ENE is, smaakt het en ziet!"

De psalm, die wij vanochtend samen lazen, roept ons op om in te stemmen met het lied waarin Gods goedheid wordt bezongen:
"Geeft met mij grootheid aan de ENE". Er zijn bijbelcommentaren, die erop wijzen dat het niet vanzelfsprekend is dat wij oog hebben voor Gods goedheid. De mens is immers pas op de zesde dag geschapen! En wie het scheppingsverhaal leest komt daarin bij herhaling het zinnetje tegen: "... en God zag dat het goed was". Maar de mens bestond toen nog niet: die werd pas op de zesde dag geschapen. En bovendien: onze ogen zijn niet Gods ogen! Ons zien is anders, beperkter, gebrekkiger. In het Marcus-evangelie wordt herhaaldelijk de sabbat genoemd: de dag dat God rustte; maar ook de dag waarop de mens de gelegenheid krijgt om oog te krijgen voor wat God heeft gemaakt, gedaan.

Wanneer wij om ons heen kijken moeten we helaas dikwijls vaststellen, dat de wereld alles behalve 'goed' is. Je hoeft je blik maar te richten in de richting Libanon, Irak, of op Afrika en je ziet er allerlei gruwelijkheden. Maar ook de krant die ons dagelijks het nieuws aandraagt van dichter bij huis stemt doorgaans niet bepaald tot vreugde. Is dit nu de goede schepping?

Zijn wij misschien te kortzichtig, en zien we de dingen niet goed? Valt het ons misschien moeilijk om in te stemmen met de psalmist, omdat we ons realiseren dat wijzelf de oorzaak zijn van veel ellende? Of komt het omdat er binnen onze werkelijkheid geen plaats meer is voor deze God? De psalm is per slot van rekening méér dan 2500 jaar geleden geschreven... Vermoedelijk twijfelde in die tijd geen sterveling aan het bestaan van hogere machten, die de geschiedenis bepaalden, die beschikten over leven en dood en daarna, en over gerechtigheid. Terwijl wij leven na wat wij "de Verlichting" noemen: het ontdekken van de kansberekening en de causaliteit. Alles wat gebeurt - z\o weten wij - heeft een oorzaak, is het gevolg van iets anders. En de processen verlopen volgens vaste wetten. Zo ging men denken, in de tijd van de Verlichting. Men ging de wereld zien als een groot uurwerk, met eindeloos veel radertjes. Men ontdekte de mechanica, de wetten van de zwaartekracht en van het behoud van energie. En natuurlijk bleven er twijfelaars: want het kón toch niet zo zijn dat alles van tevoren vast lag? Want wat blijft er dan over van 'de vrije wil', 'de eigen verantwoordelijkheid' en van 'goed en kwaad'?

Kan een mens zich thuis voelen in een wereld vol van dergelijke vragen? Een wereld waarvan de je diepste oorzaken niet kent, en waarvan al evenmin te bevatten is waar het allemaal op moet uitlopen?

Nog niet zo lang geleden stond ik oog in oog met oog de overblijfselen van dinosaurussen, brontosaurussen en hoe ze ook mogen heten. Met behulp van ons menselijk vernuft zijn we in staat gebleken om lang vervlogen tijden dichterbij te halen. Op de bordjes met uitleg stonden idioot grote, eigenlijk niet te vatten getallen. Miljoenen jaren geleden waren deze reuzenreptielen hier op aarde: op het geheel genomen maar een betrekkelijk korte tijd. Toen zijn ze weer uitgestorven. En dat is - nogmaals: gezien in het kader van het grote geheel - nog maar betrekkelijk kort geleden gebeurd. Als je dat leest en ziet raak je toch onder de indruk van het wonde: hoe de wereld is geworden tot wat hij is. En het grootste wonder, realiseer ik mij, is misschien nog niet eens het feit dat de wereldgeschiedenis zich zó heeft voltrokken. Het grootste wonder is toch wel dat er wezens zijn ontstaan, mensen, die beschikken over de mogelijkheid om deze wordingsgeschiedenis te achterhalen en te beschrijven. Die zich van deze hele proces bewust kunnen zijn - dankzij de complexe organisatie van hun zenuwstelsel. Het feit dat het ons mogelijk is om buiten de beperkte tijd en ruimte te treden waarin ons eigen bestaan zich voltrekt en daarin te beschikken over vrijheid, een vrije wil.

Wat mij opviel was dat ik in het museum en in de gidsen geen woord kon vinden over het waarom of waartoe? Over de vraag waarom er iets is, en niet niets; of er zoiets is als een zin, een richting, een bestemming. En natuurlijk - ik begrijp ook wel dat die vragen niet passen in een museum. Maar toch: ook wetenschappers moeten zich nu en dan toch afvragen: hoe past mijn eigen bestaan hier nu in? En waar zou dit alles toe moeten/kunnen leiden? Kan het leven nog meer vergeestelijkt, bevrijd worden? En bestaat er naast het nivo van krachten, wetten en getallen nog iets anders dat misschien tot nu toe aan onze aandacht ontsnapt?

Jaren geleden - zo rond 1950 - leefde er een wereldberoemd natuurkundige, Wolfgang Pauli. Hij werd door vakgenoten 'het geweten' genoemd, omdat hij zich vaak nogal sceptisch uitliet over de werkelijkheid van de wetenschap: is datgene wat de wetenschap ons biedt nu wel een beeld van de werkelijkheid? Of krijgt de wetenschapper eigenlijk geen zicht op wat misschien wel het meest wezenlijke is? Deze vraag is voor hem zo'n obsessie dat hij er zelfs van droomt. En in zijn droom ontmoet hij een gestalte met een donkere huid, die hij 'de Pers' noemt. Tijdens een gesprek met deze Pers vraagt hij hem: wordt jij niet toegelaten op ons instituut? En de Pers antwoord: nee, ik wordt niet toegelaten. En even later vraag Pauli aan deze gestalte: ben jij mijn schaduw? Nee - zegt de Pers - want ik sta dichter bij het licht dan jij. Je zou dus beter kunnen zeggen dat jij mijn schaduw bent. Klaarblijkelijk had deze professor Pauli, die te boek staat als de geestelijk erfgenaam van Albert Einstein, het vermoeden dat er werkelijkheden bestaan waar de wetenschap geen vat op heeft. Later in zijn leven vergelijkt deze Pauli zijn werk met dat van iemand die als fysicus wil begrijpen wat een pianostuk is. En hij zegt dan: "Wanneer je niets van pianospel afweet blijft er voor een fysicus na de bestudering niets anders over dan wiskundig toeval: trillingen en bewegingen van handen die volstrekt onvoorspelbaar zijn. Maar waar het allemaal om begonnen is - de melodie, de schoonheid, de vervoering die het teweeg brengt - dat is hem ontgaan. Misschien is er om een antwoord te vinden op de vraag naar de functie, de zin, de schoonheid en de bestemming wel een heel ander soort 'waarnemen' nodig - een ander soort weten.

Daaraan moest ik denken toen ik die reuzenhagedissen zag: hoe dankbaar moeten we zijn voor wat de Verlichting ons heeft gebracht? Is de verwachting dat we door denkkracht de problemen van deze wereld de baas kunnen worden toch niet een vergissing? Er is wel eens gezegd: geloven is de dingen anders zien. Misschien zijn wij, sedert de Verlichting te éénzijdig bezig met techniek, met natuurwetten, en met het zoeken naar oorzaken. En zijn we bezig in een wereld terecht te komen waarin we onze religiositeit verliezen. Een beroemd godsdienstwetenschapper, Rudolf Otto, schreef in het begin van de vorige eeuw een boek onder de titel "Het Heilige". En daarin betoogt hij dat alle godsdienst berust op ontzag en verwondering.

HOE GOED DE ENE IS, SMAAKT HET EN ZIET! - schrijft de psalmist. En de heidense vrouw in het verhaal van Marcus baseert haar pleidooi om het leven samen te vieren op het gegeven, dat zij oog heeft voor Gods overvloed.

Hoe zit het met ons? Kunnen wij nog naar de werkelijkheid kijken met de ogen van iemand die verder kijkt dat het oppervlak? Zoals de dichter, die schreef:

Er is iets in de dingen dat ontroert:
het is de schoonheid niet der bloemen,
noch het glanzen van een blad, noch 't roepen
van de roerdomp in de nacht.
Het is daarin, maar ook daarachter en daarboven\en daaronder, dieper in de grond, die warm en
geurig is als vers gebakken brood.

Het zijn de sappen die onzichtbaar blijven,
diep in de wortels en het hart waarin
het leven roert.
Het zijn de klanken en geluiden die een kind\kan horen als het zijn oor te luisteren legt
dicht aan de grond.
Het is het trillen van de wingerdrank wanneer
uw hand haar aanraakt, en het beven van de
kever op het blad, dat groeit en zwelt.
Het is het dons der distelbloemen en de pijn der
wonden die uw vlees doorsplijt.
Het zijn de tekenen van Gods aanwezigheid.


"Hoe goed de ENE is, smaakt het en ziet!"


DE LEZINGEN:

Psalm 34:1-11

Altijd zal ik zegenen de ENE, |
steeds ligt zijn lof voor in mijn mond.

Bij de ENE prijst mijn ziel zich gelukkig,- |
mogen gebukten het horen en zich verheugen.

Geeft met mij grootheid aan de ENE, |
laat ons zijn naam eenparig roemen!

De ENE zocht ik en hij heeft mij geantwoord, |
heeft mij gered uit alles wat ik duchtte!

En wie opkeken naar hem, zij straalden, |
geen schaamrood kleurde hun wangen.

Deze gebogene riep en de ENE hoorde, |
heeft hem bevrijd uit al wat hem benauwde.

Gelegerd is de engel van de ENE rondom wie hem vrezen, |
en hij redt uit.

Hoe goed de ENE is: smaakt het en ziet! |
Zalig degene die toevlucht zoekt bij hem!

Ja gij zijn heiligen, vreest de ENE! - |
want voor wie hem vrezen zal er geen gebrek zijn.

Kommer en honger leden welpen van leeuwen, |
maar de zoekers van de ENE:
niets van alle goed zal hun ontbreken.


Mc. 7:24-30

Hij ging weg en vertrok naar de omgeving van Tyrus. Daar nam hij zijn intrek in een huis, en hoewel hij niet wilde dat iemand dat te weten zou komen, lukte het hem niet onopgemerkt te blijven. Integendeel, er kwam al meteen een vrouw die over hem gehoord had naar hem toe, en zij viel voor zijn voeten neer. Zij had een dochter die door een onreine geest bezeten was. Deze vrouw was van Syro-Fenicische afkomst en geen Jodin; ze smeekte hem om bij haar dochter de demon uit te drijven. Hij zei tegen haar: 'Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen; het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te voeren.' De vrouw antwoordde: 'Heer, de honden onder de tafel eten toch ook de kruimels op die de kinderen laten vallen.' Hij zei tegen haar: 'Dat hebt u goed gezegd. Ga naar huis, de demon heeft uw dochter al verlaten.' En toen ze thuiskwam, lag haar kind op bed en bleek de demon verdwenen te zijn.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2006.