Jozef wordt door de engel van de ENE gewekt San Juan de la Peña kapiteel van een zuil (± 1200) |
![]() |
PREEK: "Hoe goed de ENE is, smaakt het en ziet!"
De psalm, die wij vanochtend samen lazen, roept ons op om in
te stemmen met het lied waarin Gods goedheid wordt bezongen:
"Geeft met mij grootheid aan de ENE". Er zijn
bijbelcommentaren, die erop wijzen dat het niet
vanzelfsprekend is dat wij oog hebben voor Gods goedheid. De
mens is immers pas op de zesde dag geschapen! En wie het
scheppingsverhaal leest komt daarin bij herhaling het zinnetje
tegen: "... en God zag dat het goed was". Maar de mens bestond
toen nog niet: die werd pas op de zesde dag geschapen. En
bovendien: onze ogen zijn niet Gods ogen! Ons zien is anders,
beperkter, gebrekkiger. In het Marcus-evangelie wordt
herhaaldelijk de sabbat genoemd: de dag dat God rustte; maar
ook de dag waarop de mens de gelegenheid krijgt om oog te
krijgen voor wat God heeft gemaakt, gedaan.
Wanneer wij om ons heen kijken moeten we helaas dikwijls
vaststellen, dat de wereld alles behalve 'goed' is. Je hoeft
je blik maar te richten in de richting Libanon, Irak, of op
Afrika en je ziet er allerlei gruwelijkheden. Maar ook de
krant die ons dagelijks het nieuws aandraagt van dichter bij
huis stemt doorgaans niet bepaald tot vreugde. Is dit nu de
goede schepping?
Zijn wij misschien te kortzichtig, en zien we de dingen niet
goed? Valt het ons misschien moeilijk om in te stemmen met de
psalmist, omdat we ons realiseren dat wijzelf de oorzaak zijn
van veel ellende? Of komt het omdat er binnen onze
werkelijkheid geen plaats meer is voor deze God? De psalm is
per slot van rekening méér dan 2500 jaar geleden geschreven...
Vermoedelijk twijfelde in die tijd geen sterveling aan het
bestaan van hogere machten, die de geschiedenis bepaalden, die
beschikten over leven en dood en daarna, en over
gerechtigheid. Terwijl wij leven na wat wij "de Verlichting"
noemen: het ontdekken van de kansberekening en de causaliteit.
Alles wat gebeurt - z\o weten wij - heeft een oorzaak, is het
gevolg van iets anders. En de processen verlopen volgens vaste
wetten. Zo ging men denken, in de tijd van de Verlichting. Men
ging de wereld zien als een groot uurwerk, met eindeloos veel
radertjes. Men ontdekte de mechanica, de wetten van de
zwaartekracht en van het behoud van energie. En natuurlijk
bleven er twijfelaars: want het kón toch niet zo zijn dat
alles van tevoren vast lag? Want wat blijft er dan over van
'de vrije wil', 'de eigen verantwoordelijkheid' en van 'goed
en kwaad'?
Kan een mens zich thuis voelen in een wereld vol van
dergelijke vragen? Een wereld waarvan de je diepste oorzaken
niet kent, en waarvan al evenmin te bevatten is waar het
allemaal op moet uitlopen?
Nog niet zo lang geleden stond ik oog in oog met oog de
overblijfselen van dinosaurussen, brontosaurussen en hoe ze
ook mogen heten. Met behulp van ons menselijk vernuft zijn we
in staat gebleken om lang vervlogen tijden dichterbij te
halen. Op de bordjes met uitleg stonden idioot grote, eigenlijk
niet te vatten getallen. Miljoenen jaren geleden
waren deze reuzenreptielen hier op aarde: op het geheel
genomen maar een betrekkelijk korte tijd. Toen zijn ze weer
uitgestorven. En dat is - nogmaals: gezien in het kader van
het grote geheel - nog maar betrekkelijk kort geleden gebeurd.
Als je dat leest en ziet raak je toch onder de indruk van het
wonde: hoe de wereld is geworden tot wat hij is. En het
grootste wonder, realiseer ik mij, is misschien nog niet eens
het feit dat de wereldgeschiedenis zich zó heeft voltrokken.
Het grootste wonder is toch wel dat er wezens zijn ontstaan,
mensen, die beschikken over de mogelijkheid om deze
wordingsgeschiedenis te achterhalen en te beschrijven. Die
zich van deze hele proces bewust kunnen zijn - dankzij de
complexe organisatie van hun zenuwstelsel. Het feit dat het
ons mogelijk is om buiten de beperkte tijd en ruimte te treden
waarin ons eigen bestaan zich voltrekt en daarin te beschikken
over vrijheid, een vrije wil.
Wat mij opviel was dat ik in het museum en in de gidsen geen
woord kon vinden over het waarom of waartoe? Over de vraag
waarom er iets is, en niet niets; of er zoiets is als een zin,
een richting, een bestemming. En natuurlijk - ik begrijp ook
wel dat die vragen niet passen in een museum. Maar toch: ook
wetenschappers moeten zich nu en dan toch afvragen: hoe past
mijn eigen bestaan hier nu in? En waar zou dit alles toe
moeten/kunnen leiden? Kan het leven nog meer vergeestelijkt,
bevrijd worden? En bestaat er naast het nivo van krachten,
wetten en getallen nog iets anders dat misschien tot nu toe
aan onze aandacht ontsnapt?
Jaren geleden - zo rond 1950 - leefde er een wereldberoemd
natuurkundige, Wolfgang Pauli. Hij werd door vakgenoten 'het
geweten' genoemd, omdat hij zich vaak nogal sceptisch uitliet
over de werkelijkheid van de wetenschap: is datgene wat de
wetenschap ons biedt nu wel een beeld van de werkelijkheid?
Of krijgt de wetenschapper eigenlijk geen zicht op wat
misschien wel het meest wezenlijke is? Deze vraag is voor hem
zo'n obsessie dat hij er zelfs van droomt. En in zijn droom
ontmoet hij een gestalte met een donkere huid, die hij 'de
Pers' noemt. Tijdens een gesprek met deze Pers vraagt hij hem:
wordt jij niet toegelaten op ons instituut? En de Pers
antwoord: nee, ik wordt niet toegelaten. En even later vraag
Pauli aan deze gestalte: ben jij mijn schaduw? Nee - zegt de
Pers - want ik sta dichter bij het licht dan jij. Je zou dus
beter kunnen zeggen dat jij mijn schaduw bent. Klaarblijkelijk
had deze professor Pauli, die te boek staat als de geestelijk
erfgenaam van Albert Einstein, het vermoeden dat er
werkelijkheden bestaan waar de wetenschap geen vat op heeft.
Later in zijn leven vergelijkt deze Pauli zijn werk met dat
van iemand die als fysicus wil begrijpen wat een pianostuk is.
En hij zegt dan: "Wanneer je niets van pianospel afweet blijft
er voor een fysicus na de bestudering niets anders over dan
wiskundig toeval: trillingen en bewegingen van handen die
volstrekt onvoorspelbaar zijn. Maar waar het allemaal om
begonnen is - de melodie, de schoonheid, de vervoering die het
teweeg brengt - dat is hem ontgaan. Misschien is er om een
antwoord te vinden op de vraag naar de functie, de zin, de
schoonheid en de bestemming wel een heel ander soort 'waarnemen'
nodig - een ander soort weten.
Daaraan moest ik denken toen ik die reuzenhagedissen zag: hoe
dankbaar moeten we zijn voor wat de Verlichting ons heeft
gebracht? Is de verwachting dat we door denkkracht de
problemen van deze wereld de baas kunnen worden toch niet een
vergissing? Er is wel eens gezegd: geloven is de dingen anders
zien. Misschien zijn wij, sedert de Verlichting te éénzijdig
bezig met techniek, met natuurwetten, en met het zoeken naar
oorzaken. En zijn we bezig in een wereld terecht te komen
waarin we onze religiositeit verliezen. Een beroemd
godsdienstwetenschapper, Rudolf Otto, schreef in het begin van
de vorige eeuw een boek onder de titel "Het Heilige". En
daarin betoogt hij dat alle godsdienst berust op ontzag en
verwondering.
HOE GOED DE ENE IS, SMAAKT HET EN ZIET! - schrijft de
psalmist. En de heidense vrouw in het verhaal van Marcus
baseert haar pleidooi om het leven samen te vieren op het
gegeven, dat zij oog heeft voor Gods overvloed.
Hoe zit het met ons? Kunnen wij nog naar de werkelijkheid
kijken met de ogen van iemand die verder kijkt dat het
oppervlak? Zoals de dichter, die schreef:
Er is iets in de dingen dat ontroert:
het is de schoonheid niet der bloemen,
noch het glanzen van een blad, noch 't roepen
van de roerdomp in de nacht.
Het is daarin, maar ook daarachter en daarboven\en daaronder,
dieper in de grond, die warm en
geurig is als vers gebakken brood.
Het zijn de sappen die onzichtbaar blijven,
diep in de wortels en het hart waarin
het leven roert.
Het zijn de klanken en geluiden die een kind\kan horen als het
zijn oor te luisteren legt
dicht aan de grond.
Het is het trillen van de wingerdrank wanneer
uw hand haar aanraakt, en het beven van de
kever op het blad, dat groeit en zwelt.
Het is het dons der distelbloemen en de pijn der
wonden die uw vlees doorsplijt.
Het zijn de tekenen van Gods aanwezigheid.
"Hoe goed de ENE is, smaakt het en ziet!"
DE LEZINGEN:
Psalm 34:1-11
Altijd zal ik zegenen de ENE, |
steeds ligt zijn lof voor in mijn mond.
Bij de ENE prijst mijn ziel zich gelukkig,- |
mogen gebukten het horen en zich verheugen.
Geeft met mij grootheid aan de ENE, |
laat ons zijn naam eenparig roemen!
De ENE zocht ik en hij heeft mij geantwoord, |
heeft mij gered uit alles wat ik duchtte!
En wie opkeken naar hem, zij straalden, |
geen schaamrood kleurde hun wangen.
Deze gebogene riep en de ENE hoorde, |
heeft hem bevrijd uit al wat hem benauwde.
Gelegerd is de engel van de ENE rondom wie hem vrezen, |
en hij redt uit.
Hoe goed de ENE is: smaakt het en ziet! |
Zalig degene die toevlucht zoekt bij hem!
Ja gij zijn heiligen, vreest de ENE! - |
want voor wie hem vrezen zal er geen gebrek zijn.
Kommer en honger leden welpen van leeuwen, |
maar de zoekers van de ENE:
niets van alle goed zal hun ontbreken.
Mc. 7:24-30
Hij ging weg en vertrok naar de omgeving van Tyrus. Daar nam
hij zijn intrek in een huis, en hoewel hij niet wilde dat
iemand dat te weten zou komen, lukte het hem niet onopgemerkt
te blijven. Integendeel, er kwam al meteen een vrouw die over
hem gehoord had naar hem toe, en zij viel voor zijn voeten
neer. Zij had een dochter die door een onreine geest bezeten
was. Deze vrouw was van Syro-Fenicische afkomst en geen Jodin;
ze smeekte hem om bij haar dochter de demon uit te drijven.
Hij zei tegen haar: 'Eerst moeten de kinderen genoeg te eten
krijgen; het is niet goed om de kinderen hun brood af te
pakken en het aan de honden te voeren.' De vrouw antwoordde:
'Heer, de honden onder de tafel eten toch ook de kruimels op
die de kinderen laten vallen.' Hij zei tegen haar: 'Dat hebt u
goed gezegd. Ga naar huis, de demon heeft uw dochter al
verlaten.' En toen ze thuiskwam, lag haar kind op bed en bleek
de demon verdwenen te zijn.
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2006.