"Le Moulin Mystique"
Kapiteel uit de basiliek Ste.-Madeleine
Vézelay
Preek gehouden tijdens de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Lochem, op zondag 17 september 2006.
De lezingen waren:
Psalm 114
Marcus 9:14-29

De vraag naar de verhouding tussen God en het lijden is misschien wel de moeilijkste die er is. Marcus vertelt over een jongeman, die niet kan praten; die toevallen heeft; en die vaak niet lijkt te weten wat hij doet. Ooit heeft hij zich al eens in het vuur geworpen. Het lijkt hier te gaan om iemand met epilepsie. En in de tijd dat dit evangelie geschreven werd, werd dergelijk gedrag geïnterpreteerd als het werk van kwade geesten. Zo kunnen wij niet meer denken.

En genezing: die werd geïnterpreteerd als het werk van een excorcist: iemand die gezag had en de kunst verstond om deze geesten schrik in te boezemen en hen zó te verjagen. Daarvoor was een groot geloof, zelfvertrouwen nodig. Zó dacht men. Zó kunnen wij niet meer denken.

Maar wat blijft is de vraag naar de lijdende mens. Het evangelie wil uitdragen dat het ondenkbaar is dat er in het rijk van God geleden wordt. In Gods koninkrijk is geen sprake van lijden.

===

De kerk heeft het hier altijd moeilijk mee gehad: want hoe zit het dan met dat koninkrijk. De Griekse wijsgeer Epicurus merkte al met enige scepsis op dat het met de goden toch wel merkwaardig gesteld was. Want één van de twee: of de goden willen het leed niet wegnemen, of zij kunnen het niet. In het ene geval ontbreekt het hen aan liefde voor de mensen, in het andere geval zijn ze niet almachtig. Het is een redenering waar geen speld tussen te krijgen is.

Uit de geschiedenis van de kerk blijkt dat alle theologen zich op dit probleem hebben stuk gebeten. Augustinus legt uit dat het de erfzonde is, waardoor een mens moet lijden. Het beste zou zijn als de mens, ondanks al wat hem overkomt, tóch blijft kiezen voor het goede.

Tertullianus legt uit dat het lijden, en de waardigheid waarmee gelovigen dit dragen, indruk maakt en anderen inspireert tot navolging. "Het bloed van de martelaren", zo betoogt hij, "is het zaad van de kerk".

In de tijd van de Verlichting - een tijd die ten onrechte dikwijls wordt gekarakteriseerd als een periode van s ecularisatie - raakte de redenering verbreid dat ondanks alles God toch de best denkbare wereld had geschapen. Het was hier in dit onderaardse weliswaar niet ideaal: maar kon het eigenlijk wel anders, wanneer het uitgangspunt is dat de mens beschikt over een vrije wil? Dat impliceert toch dat hij ook voor het slechte, het kwade kan kiezen - met alle gevolgen van dien!

Nu zijn er vele vormen van lijden: er is het leed als gevolg van het lot, en van ziekte; maar ook leed om onze eindigheid; en leed als gevolg van schuld; leed door eenzaamheid; en leed door lichamelijke handicaps; en door verlieservaringen. Kortom: het ene leed is het andere niet.

En de grote vraag is: valt er te leven met het lijden? Of moet je zeggen: het lijden werpt zo'n schaduw op het bestaan, dat dit toch eigenlijk geen leven is? En dat het beste is om te proberen er maar aan voorbij te zien - het te verdringen? Of nog sterker: het te ontkennen? Anna Freud, de dochter van de bekende Sigmund Freud, heeft een aardig boek geschreven over de afweermechanismen, waarvan mensen gebruik maken om zich te beschermen tegn alles wat het geluk bedreigt.

Calvijn betoogt: je zou het geluk ook niet moeten zien als het hoogste goed. Er zijn belangrijker dingen, bijvoorbeeld:
leven tot eer van God. De lofzang, ondanks alles: dat is onze opdracht. Of zoals Maria de Groot eens dichtte:

Hij nam aarde
en maakte mijn hand
vijf vingers om te schrijven
een palm met wat lijnen
geheimtaal
dat was het laatste
wat hij van mij maakte
toen vroeg ik de roeping
en hij zei:
noem mij.

Ondanks alles: God noemen, getuigen van Zijn goedheid. Maar kan dat wel als het leed je raakt?

=====

Hoe te leven in een wereld, waarin het lijden niet is weg te denken? In een wereld vol tragiek, waarin dikwijls juist zij die je het allerbeste toedenkt, worden getroffen door leed? En waarin degenen, die het niet verdienen (volgens ons gevoel) lijken te worden beloond met voorspoed en geluk? Is er sprake van gerechtigheid? Of zijn wij te kortzichtig, en volgt er ooit een 'wiedergutmachung', een afrekening, een 'loon naar werken'?

Als ik voor mezelf spreek: daar kan ik niet in geloven. De bijbel spreekt daar ook al niet éénduidig over. In het Johannesevangelie wordt ons verteld over de woede van Jezus als zijn leerlingen hem, bij het zien van een blinde, vragen: is dat omdat hij heeft gezondigd, of is het omdat zijn ouders hebben gezondigd? Daarmee is in elk geval verkondigd dat Jezus elke oorzakelijkheid afwijst.

Misschien moet je je eigen leven wel niet vergelijken met dat van anderen, en je eigen lot aanvaarden. Aanvaard dat je uniek bent, dat je van de velen die ene bent. En aanvaard dat er maar één ding van belang is: jouw verhouding tot het geheim, het mysterie, de bron waaruit je leven voortkomt? Want dat jij er bent is een wonder: je had er ook niet kunnen zijn. En als je moet lijden: lijdt dan waardig - of, zoals Bonhoeffer ooit dichtte:

God gaat tot alle mensen in hun nood,
verzadigt hun lichaam en ziel met zijn brood,
lijdt voor christen en heiden aan 't kruis de dood,
en vergeeft ze beiden.

Wat betekenen deze woorden? Deze woorden werpen licht op wat, volgens Bonhoeffer, onze levensopdracht is. Er is lijden dat verdragen moet worden, en lijden dat vergeven moet worden. En daar moet je niet gering over denken. Maar behalve dat lijden is er ook sprake van een drijvende, reddende kracht, de ervaarbaarheid van wat je 'de tijdelijke eeuwigheid' zou kunnen noemen. De sublieme ervaring van een verticaliteit - een hoogte van het bestaan - die ons doet beseffen dat er een hoger verband is. Er kunnen zich in ons bestaan momenten voordoen waarin het leed al is het maar even, wordt gerelativeerd, doordat het zicht wordt geopend op iets dat ons (in zichzelf bevangen) leven te buiten gaat en overstijgt. Kan onze ziel, die spiegel, ons een werkelijkheid tonen waartoe ons oog niet reikt? Een werkelijkheid waarin we iets ervaren van een liefde en genade die ons eraan herinnert dat wij méér zijn dan alleen materie?

Ook wie deze vervoering niet kent moet wel onder de indruk komen van de wijze waarop sommige mensen in staat waren om hun waardigheid te behouden onder heel erbarmelijke omstandigheden. Herman Verbeek dichtte ooit:

Zovelen die gevangen zijn
gevangenen wees mijn geheugen
Zovelen die geofferd zijn,
geofferden
wees mijn volharden
Zovelen die versleten zijn
versletenen
wees mijn vermoeidheid
Zovelen die zijn gestenigd
gestenigden
wees mijn verwonding
Zovelen die verlaten zijn
verlatenen
wees mijn alleen zijn
Zovelen die vergeten zijn,
vergetenen
wees mijn gemeenschap,
Zovelen die geboren zijn
geborenen
wees mijn vervoering.

(Herman Verbeek)

Deze woorden lijken een oproep om ons te binnen te brengen waartoe mensen in staat waren. Lichtende voorbeelden. Levende bewijzen van wat Jezus uitspreekt: "Voor wie gelooft is alles mogelijk!" Geloven is dan: "Beseffen dat de dingen altijd anders zijn dan wij met onze ogen kunnen zien."

DE LEZINGEN: Psalm 114

Toen Israël uit Egypte trok,
het huis van Jacob weg
uit een onverstaanbaar volk
toen maakte de Heer
van Juda zijn heilig domein,
werd Israël
het gebied van zijn macht.

Dat zag de zee
en zij sloeg op de vlucht,
en de Jordaan kronkelde achteruit,
de bergen sprongen op als rammen,
de heuvels als de kleintjes van de kudde.

Wat was er zee, dat je moest vluchten,
Jordaan dat je wegkroop,
en bergen dat jullie sprongen
als rammen, - heuvels als
de kleintjes van de kudde?

Voor het aanschijn van de Heer, - beef aarde!
voor het aanschijn van Jacobs God,
die de rots verandert in een waterrijk meer,
de kiezel in fonteinen van water!

Marcus 9:14-29
Toen ze terugkwamen bij de andere leerlingen zagen ze een grote menigte om hen heen staan. Er waren ook schriftgeleerden bij die met hen aan het discussiëren waren. De mensen waren verbaasd toen ze hem zagen, en liepen meteen naar hem toe om hem te begroeten. Hij vroeg hun: "Waarover zijn jullie met hen aan het discussiëren?" Iemand uit de menigte antwoordde: "Meester, ik heb mijn zoon naar u gebracht omdat hij door een geest bezeten is en niet kan praten. Steeds wanneer de geest hem overweldigt gooit die hem op de grond, en dan komt het schuim hem op de mond te staan, hij knarst met zijn tanden en wordt helemaal stijf. Ik zei tegen uw leerlingen dat ze hem moesten uitdrijven, maar dat konden ze niet". Hij zei tegen hen: "Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet ik jullie verdragen? Breng hem bij me." Ze brachten de jongen bij hem. Toen de geest hem zag, deed hij de jongen meteen stuiptrekken, en met het schuim op de lippen viel hij op de grond en rolde heen en weer. Jezus vroeg aan zijn vader: "Hoe lang heeft hij hier al last van?" Hij antwoordde: "Al vanaf zijn vroegste jeugd, en hij heeft hem zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water met de bedoeling hem te doden. Maar als u iets kunt doen heb dan medelijden met ons en help ons." Toen zei Jezus tegen hem: "Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft!" Meteen riep de vader van het kind uit: "Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp." Toen Jezus zag dat er een grote groep mensen toestroomde, sprak hij de onreine geest op strenge toon toe en zei: "Geest die doof en stom maakt, ik gebied je: ga uit hem weg en keer niet meer in hem terug." Onder geschreeuw en met hevige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg; de jongen bleef voor dood achter, zodat de mensen zeiden dat hij was gestorven. Maar Jezus pakte hem bij de hand om hem overeind te helpen en hij stond op. Hij ging een huis in, en toe ze alleen waren vroegen zijn leerlingen hem: "Waarom konden wij die geest niet uitdrijven?" Hij antwoordde: "Dit soort kan alleen door gebed worden uitgedreven."

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2006.