"Le Moulin Mystique" Kapiteel uit de basiliek Ste.-Madeleine Vézelay |
![]() |
De vraag naar de verhouding tussen God en het lijden is
misschien wel de moeilijkste die er is. Marcus vertelt over
een jongeman, die niet kan praten; die toevallen heeft; en die
vaak niet lijkt te weten wat hij doet. Ooit heeft hij zich al
eens in het vuur geworpen. Het lijkt hier te gaan om iemand
met epilepsie. En in de tijd dat dit evangelie geschreven
werd, werd dergelijk gedrag geïnterpreteerd als het werk van
kwade geesten. Zo kunnen wij niet meer denken.
En genezing: die werd geïnterpreteerd als het werk van een
excorcist: iemand die gezag had en de kunst verstond om deze geesten
schrik in te boezemen en hen zó te verjagen.
Daarvoor was een groot geloof, zelfvertrouwen nodig. Zó dacht
men. Zó kunnen wij niet meer denken.
Maar wat blijft is de vraag naar de lijdende mens. Het
evangelie wil uitdragen dat het ondenkbaar is dat er in het
rijk van God geleden wordt. In Gods koninkrijk is geen sprake
van lijden.
===
De kerk heeft het hier altijd moeilijk mee gehad: want hoe zit
het dan met dat koninkrijk. De Griekse wijsgeer Epicurus
merkte al met enige scepsis op dat het met de goden toch wel
merkwaardig gesteld was. Want één van de twee: of de goden
willen het leed niet wegnemen, of zij kunnen het niet. In het
ene geval ontbreekt het hen aan liefde voor de mensen, in het
andere geval zijn ze niet almachtig. Het is een redenering
waar geen speld tussen te krijgen is.
Uit de geschiedenis van de kerk blijkt dat alle theologen zich
op dit probleem hebben stuk gebeten. Augustinus legt uit dat
het de erfzonde is, waardoor een mens moet lijden. Het beste
zou zijn als de mens, ondanks al wat hem overkomt, tóch blijft
kiezen voor het goede.
Tertullianus legt uit dat het lijden, en de waardigheid
waarmee gelovigen dit dragen, indruk maakt en anderen
inspireert tot navolging. "Het bloed van de martelaren", zo
betoogt hij, "is het zaad van de kerk".
In de tijd van de Verlichting - een tijd die ten onrechte
dikwijls wordt gekarakteriseerd als een periode van
s ecularisatie - raakte de redenering verbreid dat ondanks
alles God toch de best denkbare wereld had geschapen. Het was
hier in dit onderaardse weliswaar niet ideaal: maar kon het
eigenlijk wel anders, wanneer het uitgangspunt is dat
de mens beschikt over een vrije wil? Dat impliceert toch dat
hij ook voor het slechte, het kwade kan kiezen - met alle
gevolgen van dien!
Nu zijn er vele vormen van lijden: er is het leed als gevolg
van het lot, en van ziekte; maar ook leed om onze eindigheid;
en leed als gevolg van schuld; leed door eenzaamheid; en leed
door lichamelijke handicaps; en door verlieservaringen.
Kortom: het ene leed is het andere niet.
En de grote vraag is: valt er te leven met het lijden? Of moet
je zeggen: het lijden werpt zo'n schaduw op het bestaan, dat
dit toch eigenlijk geen leven is? En dat het beste is om te proberen
er maar aan voorbij te zien - het te verdringen? Of nog
sterker: het te ontkennen? Anna Freud, de dochter van de
bekende Sigmund Freud, heeft een aardig boek geschreven over
de afweermechanismen, waarvan mensen gebruik maken om zich te
beschermen tegn alles wat het geluk bedreigt.
Calvijn betoogt: je zou het geluk ook niet moeten zien als
het hoogste goed. Er zijn belangrijker dingen, bijvoorbeeld:
leven tot eer van God. De lofzang, ondanks alles: dat is onze
opdracht. Of zoals Maria de Groot eens dichtte:
Hij nam aarde
en maakte mijn hand
vijf vingers om te schrijven
een palm met wat lijnen
geheimtaal
dat was het laatste
wat hij van mij maakte
toen vroeg ik de roeping
en hij zei:
noem mij.
Ondanks alles: God noemen, getuigen van Zijn goedheid.
Maar kan dat wel als het leed je raakt?
=====
Hoe te leven in een wereld, waarin het lijden niet is weg te
denken? In een wereld vol tragiek, waarin dikwijls juist zij
die je het allerbeste toedenkt, worden getroffen door leed? En
waarin degenen, die het niet verdienen (volgens ons gevoel)
lijken te worden beloond met voorspoed en geluk? Is er sprake van
gerechtigheid? Of zijn wij te kortzichtig, en volgt er ooit een
'wiedergutmachung', een afrekening, een 'loon naar werken'?
Als ik voor mezelf spreek: daar kan ik niet in geloven. De
bijbel spreekt daar ook al niet éénduidig over. In het
Johannesevangelie wordt ons verteld over de woede van Jezus
als zijn leerlingen hem, bij het zien van een blinde, vragen:
is dat omdat hij heeft gezondigd, of is het omdat zijn ouders
hebben gezondigd? Daarmee is in elk geval verkondigd dat Jezus
elke oorzakelijkheid afwijst.
Misschien moet je je eigen leven wel niet vergelijken met dat van
anderen, en je eigen lot aanvaarden. Aanvaard dat je uniek bent,
dat je van de velen die ene bent. En aanvaard dat er maar
één ding van belang is: jouw verhouding
tot het geheim, het mysterie, de bron waaruit je leven
voortkomt? Want dat jij er bent is een wonder: je had er ook
niet kunnen zijn. En als je moet lijden: lijdt dan waardig -
of, zoals Bonhoeffer ooit dichtte:
God gaat tot alle mensen in hun nood,
verzadigt hun lichaam en ziel met zijn brood,
lijdt voor christen en heiden aan 't kruis de dood,
en vergeeft ze beiden.
Wat betekenen deze woorden? Deze woorden werpen licht op wat,
volgens Bonhoeffer, onze levensopdracht is. Er is lijden
dat verdragen moet worden, en lijden dat vergeven moet worden.
En daar moet je niet gering over denken. Maar behalve dat
lijden is er ook sprake van een drijvende, reddende kracht, de
ervaarbaarheid van wat je 'de tijdelijke eeuwigheid' zou
kunnen noemen. De sublieme ervaring van een verticaliteit -
een hoogte van het bestaan - die ons doet beseffen
dat er een hoger verband is. Er kunnen zich in ons bestaan
momenten voordoen waarin het leed al is het maar even, wordt
gerelativeerd, doordat het zicht wordt geopend op iets dat ons
(in zichzelf bevangen) leven te buiten gaat en overstijgt.
Kan onze ziel, die spiegel, ons een werkelijkheid tonen waartoe
ons oog niet reikt? Een werkelijkheid waarin we iets ervaren van
een liefde en genade die ons eraan herinnert dat wij méér
zijn dan alleen materie?
Ook wie deze vervoering niet kent moet wel onder de indruk
komen van de wijze waarop sommige mensen in staat waren om hun
waardigheid te behouden onder heel erbarmelijke omstandigheden.
Herman Verbeek dichtte ooit:
Zovelen die gevangen zijn
gevangenen wees mijn geheugen
Zovelen die geofferd zijn,
geofferden
wees mijn volharden
Zovelen die versleten zijn
versletenen
wees mijn vermoeidheid
Zovelen die zijn gestenigd
gestenigden
wees mijn verwonding
Zovelen die verlaten zijn
verlatenen
wees mijn alleen zijn
Zovelen die vergeten zijn,
vergetenen
wees mijn gemeenschap,
Zovelen die geboren zijn
geborenen
wees mijn vervoering.
(Herman Verbeek)
Deze woorden lijken een oproep om ons te binnen te brengen
waartoe mensen in staat waren. Lichtende voorbeelden. Levende
bewijzen van wat Jezus uitspreekt: "Voor
wie gelooft is alles mogelijk!" Geloven is dan: "Beseffen dat
de dingen altijd anders zijn dan wij met onze ogen kunnen zien."
DE LEZINGEN:
Psalm 114
Toen Israël uit Egypte trok,
het huis van Jacob weg
uit een onverstaanbaar volk
toen maakte de Heer
van Juda zijn heilig domein,
werd Israël
het gebied van zijn macht.
Dat zag de zee
en zij sloeg op de vlucht,
en de Jordaan kronkelde achteruit,
de bergen sprongen op als rammen,
de heuvels als de kleintjes van de kudde.
Wat was er zee, dat je moest vluchten,
Jordaan dat je wegkroop,
en bergen dat jullie sprongen
als rammen, - heuvels als
de kleintjes van de kudde?
Voor het aanschijn van de Heer, - beef aarde!
voor het aanschijn van Jacobs God,
die de rots verandert in een waterrijk meer,
de kiezel in fonteinen van water!
Marcus 9:14-29
Toen ze terugkwamen bij de andere leerlingen zagen ze een
grote menigte om hen heen staan. Er waren ook schriftgeleerden
bij die met hen aan het discussiëren waren. De mensen waren
verbaasd toen ze hem zagen, en liepen meteen naar hem toe om
hem te begroeten. Hij vroeg hun: "Waarover zijn jullie met hen
aan het discussiëren?" Iemand uit de menigte antwoordde:
"Meester, ik heb mijn zoon naar u gebracht omdat hij door een
geest bezeten is en niet kan praten. Steeds wanneer de geest
hem overweldigt gooit die hem op de grond, en dan komt het
schuim hem op de mond te staan, hij knarst met zijn tanden en
wordt helemaal stijf. Ik zei tegen uw leerlingen dat ze hem
moesten uitdrijven, maar dat konden ze niet". Hij zei tegen
hen: "Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet
ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet ik jullie verdragen?
Breng hem bij me." Ze brachten de jongen bij hem. Toen de
geest hem zag, deed hij de jongen meteen stuiptrekken, en met
het schuim op de lippen viel hij op de grond en rolde heen en
weer. Jezus vroeg aan zijn vader: "Hoe lang heeft hij hier al
last van?" Hij antwoordde: "Al vanaf zijn vroegste jeugd, en
hij heeft hem zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water
met de bedoeling hem te doden. Maar als u iets kunt doen heb
dan medelijden met ons en help ons." Toen zei Jezus tegen hem:
"Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft!"
Meteen riep de vader van het kind uit: "Ik geloof! Kom mijn
ongeloof te hulp." Toen Jezus zag dat er een grote groep
mensen toestroomde, sprak hij de onreine geest op strenge toon
toe en zei: "Geest die doof en stom maakt, ik gebied je: ga
uit hem weg en keer niet meer in hem terug." Onder geschreeuw
en met hevige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg; de jongen
bleef voor dood achter, zodat de mensen zeiden dat hij was
gestorven. Maar Jezus pakte hem bij de hand om hem overeind te
helpen en hij stond op. Hij ging een huis in, en toe ze alleen
waren vroegen zijn leerlingen hem: "Waarom konden wij die
geest niet uitdrijven?" Hij antwoordde: "Dit soort kan alleen
door gebed worden uitgedreven."
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2006.