"
"Het bruidspaar onder de baldakijn", H.N. Werkman (1882 - 1945), Sjabloon op papier. |
![]() |
Eén van de motieven, die in de bijbel met enige regelmaat
terugkeert is het motief van het verbond tussen God en mensen.
Een verbond dat vaak wordt vergeleken met een huwelijk, dat
wordt gezien als het verbond dat de bruidegom sluit met zijn
bruid. Tegen de achtergrond van deze beeldspraak wordt van
Juda gezegd dat het dit verbond schendt. Juda - zoveel mag
duidelijk zijn - is dan een verwijzing naar een collectief.
Juda maakt zich schuldig aan overspel: omdat zij zich laat
verleiden om achter ándere goden aan te gaan en die te eren en
te dienen. Waarschijnlijk wordt hiermee gezinspeeld op het
terugvallen op wat je een archaïsme zou kunnen noemen: de
terugval op een vruchtbaarheidscultus.
Vandaag de dag weerspiegelt zich die verleiding in de vraag of
god ervaarbaar is in de natuur. In de schoonheid. In de ontroering.
In de overweldigende en indrukwekkende kosmos. Is het
'godservaring' als je - lopend langs het strand ineens wordt
overweldigd door een besef van nietigheid?
Neen! zegt Karl Barth. Dat is pure afgoderij! Luistert u maar.
In zijn beroemde commentaar op de brief van Paulus aan de
Romeinen vraagt Barth zich - bij het woord "Heilsbotschaft
Gottes" (Rom. 1:1) - af waaruit deze heilsboodschap bestaat en
zijn antwoord is: "Nicht Erlebnisse, Erfahrungen und Empfindungen".
Bij de heilsboodschap gaat het, volgens hem, om wat
geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord. Het heil
wordt ons aangezegd: onze eigen waarnemingen - van welke aard
die ook zijn - zijn slechts bijkomstigheden. Volgens Barth is
het karakteristiek voor de afgoden, dat zij worden afgeleid
uit onze ervaringen. Wie trouw wil zijn aan God, is louter aangewezen
op het geloof in de heilsboodschap.
Hiermee stemt hij in met de oud-testamentische profeten. Wat
we zoëven in het boek van Maleachi lazen is, dat de grondslag
van ons leven zou moeten zijn: trouw aan het gegeven dat wij
schepsel zijn. We hebben niet onszelf gemaakt. We zijn geschapen.
We hebben allen een hemelse Vader. En van ons wordt
verwacht dat dit uitgangspunt onze grondhouding bepaalt. Het
ware geloof bestaat uit het respecteren van de juiste verhoudingen:
wij moeten onze plaats kennen. Bij Maleachi is het
geloof in de schepping bijna een dogma - een waarheid waaraan
niet getornd kan worden.
====
In de flyer van de Remonstrantse Gemeente Apeldoorn lees ik: "
De Remonstranten kennen geen dogma's". Onlangs is er, van de
hand van Tjaard Barnard, een dissertatie verschenen waarin
uitvoerig gesproken wordt over de geloofsopvattingen van de
Remonstranten en de ontwikkelingen deaaromtrent in de afgelopen
anderhalve eeuw. Barnard stelt vast dat de geschiedenis
van de Remonstranten laat zien dat vrijzinnige en gematigd
ortodoxe periodes elkaar afwisselen. Tegenwoordig geven velen
van ons te kennen te behoren tot een niet-dogmatische geloofsgemeenschap.
Wat je je daarbij kunt afvragen is: hoe verhoudt dit zich nu
tot wat we lazen over trouw en ontrouw in het geloof? Bestaat
er iets waar we - als geloofsgemeenschap - trouw in willen
zijn? Of is ons geloof zó geïndividualiseerd dat God een
projectie is geworden van... , ja van wat eigenlijk? Van onze
persoonlijke behoeften? Die variëren naarmate de omstandigheden
zich wijzigen? De vraag die dit oproept is dan vervolgens
ook: hoe geloofwaardig is ons geloof dan nog? Is het gek,
wanneer we moeten vaststellen, dat de kerk leegloopt
als er nauwelijks meer iets is waar we samen trouw aan willen
blijven?
Maar je zou ook kunnen wijzen op de onlangs gepubliceerde en
vastgestelde geloofsbelijdenis: blijkt daaruit niet, dat er
een zekere onrust is - ongerustheid omdat we in onze afkeer
van dogma's mogelijk te ver zijn doorgeschoten?
====
Een kernvraag hierbij is: hoe verhoudt zich onze ervaring tot
onze kennis van God? Barth zegt: als we het van onze ervaring
moeten hebben - dat leidt tot niets. Maar er zijn ook andere
theologen - die zeggen: hoe zouden we God anders op het spoor
moeten komen, als God niet op één of andere manier ervaarbaar
zou zijn? Als er zoiets bestaat als openbaring, dan moet een
mens toch ook beschikken over antennes om de signalen van
Godswege op te vangen, en die te duiden? Het is toch niet
zonder betekenis, wanneer we lezen dat Jezus de stilte zoekt
om in contact te komen met God? Dat mystici spreken over
bronnen en vindplaatsen van God? Waar gaat het over -
als er gesproken wordt over 'God zoeken', 'bidden', 'de zorgen
voor je eigen spiritualiteit', enz.?
====
Dit zijn vragen, die in onze tijd misschien wel actueler zijn
dan ooit. Juist omdat we leven in een wereld waarin God niet
meer vanzelfsprekend is. In een samenleving waarin Godsgeloof
vaak verworden is tot een soort vrijetijdsbesteding. Een
onderdeeltje van onze cultuur. De een besteedt zijn tijd maar
het liefst aan sport, de ander aan museumbezoek en de schouwburg,
en een derde groep vindt het boeiend om met religie bezig
te zijn. Godsdienst? Religie? Afgodendienst? Zijn wij nog in
staat om te spreken in termen van 'trouw' en 'ontrouw',
als het gaat om wat je misschien wel 'onze eerste liefde' zou
kunnen noemen? Het geloof zoals dat aan ons is toevertrouwd?
Om het te bewaren en door te geven?
====
"Wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God,
zal er zeker niet binnengaan." Betekenen zulke woorden nog
iets voor ons?
"Speel niet met je leven en gedraag je niet langer
trouweloos." - roept Maleachi ons toe. Trouw waaraan?
De kerk heeft deze woorden ook verbonden aan de huwelijksmoraal:
"trouwen doe je maar één keer"; "het
huwelijk is een sacrament"; "als je werkelijk je leven
wilt wijden aan God kun je maar beter niet trouwen"; "bruid
van Christus worden". Die kwesties laat ik vanochtend rusten,
omdat ze secundair zijn - afgeleid van de vraag naar trouw en
ontrouw in de relatie tussen God en mens, mens en God.
====
Is God ervaarbaar? Misschien is het wel net als in de liefde:
wanneer iemand tegen jou zegt "Ik houd van jou!", dan
komt het eropaan of jij gelóóft, durft te geloven
wat die ander tegen je zegt. Dat is een waagstuk. De liefde, die
iemand jou toedraagt, kun je van buitenaf niet zien. Je kunt daar ook
geen garanties voor vragen. Alleen wie durft te geloven dat de
ander het méént, kan ervaringen opdoen die de waarheid van
deze liefde bevestigen.
Het mysterie van het geloof is paradoxaal: want wat we geloven
is - objectief / rationeel gesproken - nergens op gebaseerd;
maar tegelijkertijd leert de ervaring dat de werkelijkheid
verandert voor wie geloven in God. Zó kun je léren te leven:
net als een zwemmer in het water - zonder houvast - vertrouwd
kan raken met de mogelijkheid die het water klaarblijkelijk
biedt: om een dragende kracht te zijn voor wie zich beweegt."
Misschien heeft Karl Barth gelijk, als hij stelt dat de mens
God niet kan ervaren met zijn zintuigen, zoals wij andere
zaken van de werkelijkheid kunnen ervaren. Maar misschien
heeft hij tegelijkertijd ongelijk: omdat God weldegelijk
ervaarbaar is voor wie de sprong waagt om zich toe te
vertrouwen aan de goddelijke voorzienigheid, barmhartigheid, liefde
en genade. Dan wordt geloven een grondhouding, gebouwd op een
zekere onbevangenheid. Hoe dit alles ook zij: het laatste en
het diepste kan niet gezegd worden, kan alleen worden aangeduid.
De Verborgen omgang dat is het laatste en het diepste.
De Heer onze God, die wij kennen door Jezus Christus,
zijn trouwe dienstknecht, laat niet varen wat zijn hand - ook
aan elk van ons begon. Durven wij leven uit dit mysterie?
AMEN
Maleachi 2:10-16
10 Hebben wij niet allemaal dezelfde vader, heeft niet een en
dezelfde God ons geschapen? Waarom behandelen wij elkaar dan
zo trouweloos en schenden wij het verbond dat hij met onze
voorouders sloot? 11 Juda heeft trouweloos gehandeld, en in
Israël en Jeruzalem heeft men zich gruwelijk misdragen. Juda
heeft ontwijd wat de HEER heilig is en wat hij liefheeft;
Juda is getrouwd met een vrouw die een vreemde god vereert. 12
Moge de HEER iedereen uit het volk van Jakob stoten die iemand
beschermt die zoiets doet, iedereen die het voor zo iemand
opneemt of voor hem offert aan de HEER van de hemelse machten.
13 En verder: jullie storten hete tranen op het altaar van de
HEER, jullie jammeren en kreunen omdat hij niet naar je offers
omziet en ze niet uit jullie handen aanvaardt. 14 En jullie
vragen je af: Waarom toch? Omdat je de vrouw met wie je je
leven deelde trouweloos behandeld hebt, de vrouw met wie je in
je jeugd een verbintenis bent aangegaan, waarvan de HEER
getuige is geweest. 15 Wie ook maar een beetje verstand heeft
doet zoiets niet, want iedereen wil toch een nageslacht dat
door God gewild is? Speel niet met je leven en behandel de
vrouw van je jeugd niet trouweloos. 16 Want de HEER, de God
van Israël, zegt dat hij het verafschuwt wanneer een man zijn
vrouw wegstuurt. Wie zoiets doet besmeurt zichzelf met onrecht
ü zegt de HEER van de hemelse machten. Speel niet met je leven
en gedraag je niet langer trouweloos.
Markus 10:1-16
1 Hij vertrok uit Kafarnaùm naar Judea en het gebied aan de
overkant van de Jordaan, en de mensen verzamelden zich weer in
groten getale om hem heen; hij onderwees hen zoals hij gewoon
was te doen. 2 Er kwamen ook Farizeeën op hem af. Ze vroegen
hem of een man zijn vrouw mag verstoten. Zo wilden ze hem op
de proef stellen. 3 Hij vroeg hun: 'Hoe luidt het voorschrift
van Mozes?' 4 Ze zeiden: 'Mozes heeft de man toegestaan een
scheidingsbrief te schrijven en haar te verstoten.' 5 Jezus
zei tegen hen: 'Hij heeft dat voor u opgeschreven omdat u zo
harteloos en koppig bent. 6 Maar al bij het begin van de
schepping heeft God de mens mannelijk en vrouwelijk gemaakt; 7
daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich
hechten aan zijn vrouw, 8 en die twee zullen één worden, ze
zijn dan niet langer twee, maar één. 9 Wat God heeft
verbonden, mag een mens niet scheiden.' 10 In huis stelden de
leerlingen hem hier weer vragen over. 11 Hij zei tegen hen:
'Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt
overspel; 12 en als zij haar man verstoot en met een ander
trouwt, pleegt zij overspel.' 13 De mensen probeerden kinderen
bij hem te brengen om ze door hem te laten aanraken, maar de
leerlingen berispten hen. 14 Toen Jezus dat zag, wond hij zich
erover op en zei tegen hen: 'Laat de kinderen bij me komen,
houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe
aan wie is zoals zij. 15 Ik verzeker jullie: wie niet als een
kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet
binnengaan.' 16 Hij nam de kinderen in zijn armen en zegende
hen door hun de handen op te leggen.
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2006.