De lezingen waren:
Psalm 119:121-128
Marcus 10:17-31
PREEK
Kan ook een rijke zalig worden? De teksten zijn geschreven in een ver verleden.
Maar dat neemt niet weg, dat ze tegelijkertijd buitengewoon actueel zijn. Ze
ondervragen ons. Je kunt deze teksten over de armoede heel eenvoudig vertalen
in één indringende gewetensvraag, want:
- wie van ons durft te ontkennen, dat wij behoren tot de rijken van deze aarde?
Dat wij op alle gebieden geprivilegieerd zijn: we zijn rijk aan goederen,
beschikken over veel kennis en ervaring, leven in vrijheid, in een samenleving
waarin over ons en onze toekomst wordt nagedacht, waarin we aanspraak kunnen
maken op voorzieningen en verzekeringen die niet vanzelfsprekend zijn. Wie van
ons zou zich arm durven noemen? En wat impliceert het dan - als je deze teksten
ernstig zou willen nemen?
In het verhaal, dat Marcus ons vertelt over de rijke man, geeft Jezus tweemaal
een antwoord. Het eerste antwoord is een verwijzing naar de ethiek, naar de
voorschriften van de Tora: je moet wat je hebt delen met anderen. Het tweede
antwoord zou wel eens veel fundamenteler kunnen zijn. Het lijkt wel of Jezus
zijn eerdere antwoord preciseert, wanneer hij de man aanraadt om Jezus te
volgen: alle bezit verkopen, de opbrengst verdelen en Jezus volgen. De armoede
is in dit geval klaarblijkelijk niet een ramp, zoals dat zo vaak het geval is
in de bijbel, maar een zegen: zelfgekozen armoede. Het is een manier om deel
te krijgen aan het eeuwige leven.
Wat is de gedachtegang hierachter? Wat wordt er met die armoede precies bedoeld?
Wanneer Mattheüs vertelt over de beproevingen van Jezus in de woestijn (vlak na
zijn doop) wordt ons gezegd dat dat er drie zijn: de verleiding om te bezwijken
voor orale behoeften: eten waar je zin in hebt; het verlangen naar aanzien en
status; en de begeerte naar macht. Jezus volgen impliceert, dat een mens deze
verleidingen het hoofd biedt; dat je je leven niet laat bepalen door orale
bevrediging, door een streven naar aanzien, of door de verleiding om macht te
verwerven. Want macht corrumpeert. In het woord 'armoede' zijn al deze zaken
begrepen.
Het gaat daarbij dus niet eens zozeer om materiële zaken. Om deze gedachtegang
van de antieken goed te kunnen begrijpen zouden we moeten weten, hoe zij meenden
dat de wereld in elkaar zat. In die tijd bestond er nog geen psychologie.
Begeerten en verlangens beschouwde men als de uitwerking van krachten, die
van buiten op ons inwerken. Men dacht dat er door de lucht allerhande
onzichtbare geesten, tronen, machten en heerschappijen zweefden, die ons
in hun macht konden krijgen. Ook de duivel zag men als een macht, die
probeert vat op ons te krijgen. En het enige verweer daartegen is om
bescherming zoeken bij een andere macht.
Wij denken niet meer zo: maar het is belangrijk om ons dit te realiseren
als we het verhaal van vanochtend goed willen verstaan. Het helpt ons om
te begrijpen hoe men erbij kwam om te denken dat armoede de mens praktisch
onkwetsbaar maakt voor die kwade machten. De keuze voor armoede heeft
oorspronkelijk veel minder met ethiek te maken, dan wij doorgaans geneigd
zijn te denken. "Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?",
vraagt de rijke man aan Jezus. Het antwoord ligt voor de hand: ontdoe je van
alles wat jou zo kwetsbaar maakt. Dat viel hem zwaar omdat - zo zouden wij het
zeggen - de man al verslaafd was. Hij was al in de greep van de rijkdom. Wie
kans ziet om zich te ontdoen van alle bezit komt bijna als vanzelf in andere
invloedssferen.
Dan nog iets anders. De man die bij Jezus komt vraagt: "Wat moet ik doen om
deel te krijgen aan het eeuwige leven?" Wat wordt daarmee bedoeld? Is het
woord 'eeuwig' een tijdsaanduiding? En heeft de vraag betrekking op een
voortzetting van het leven na de dood? Of is 'eeuwig' een kwaliteitsaanduiding?
En heeft de vraag van de rijke man betrekking op de kwaliteit van het bestaan
hier en nu? Ik vermoed het laatste. U weet misschien dat de Jood kan spreken
over 'eeuwigheden', in het meervoud. Dat komt omdat 'eeuwig' in het Hebreeuws
een verwijzing is naar Gods werkelijkheid: die manifesteert zich soms in onze
werkelijkheid. Het gaat daarbij om de kwaliteit van momenten, waarop een mens
bevrijding ervaart, verlichting, liefde, geluk. Dat zijn eeuwigheidservaringen.
Zulke piekervaringen kunnen de mens uittillen boven de grenzen van tijd en ruimte.
Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven? Aan die goddelijke
werkelijkheid? Daarvoor is het nodig dat we ons onkwetsbaar maken. Is dat
geloof nog wel in te passen in de monocultuur, waarin bijna alles draait om
bevrediging, prestige, en macht? En waarin voor onze 'afgoden' geen plaats
meer is?
De mens is geëmancipeerd - is in het centrum komen te staan. En God? God is
een archaïsme - iets voor zonderlingen. Godsdienst is iets voor de vrije tijd.
Zoals er mensen zijn die hun vrije tijd maar het liefst doorbrengen op een
sportveld, zo zijn er anderen die kiezen voor een museum of een mooi concert.
Smaken verschillen. Zo zijn er ook nog altijd mensen, die ter kerke gaan - al
kunnen de motieven daarvoor sterk uiteenlopen. (een goede preek? sociaal
contact? bezinning? gebed?)
De man, die Jezus aanspreekt, gebruikt als aanspreektitel: goede meester. Jezus
struikelt daarover: "Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God."
Geloven in deze goede God is klaarblijkelijk iets totaal anders dan uitgelegd
krijgen hoe een mens moet leven. Geloven in de goede God is bepalend voor de
wijze waarop we ons bestaan beleven. Het is een grondhouding. Een levenshouding,
die ook ingrijpende gevolgen heeft voor onze opvattingen over de waarde van
bezit en over de wijze waarop we ons verbonden weten met de anderen, met wie
we onze wereld delen.
Is zo'n levenshouding nog wel te realiseren binnen de heersende cultuur?
"Ze zijn ons maar geleend
de vele mooie dingen
die lief, vertrouwd en veilig
ons dagelijks omringen.
Het is ons maar geleend
gezondheid, welvaart, leven;
en wij pakken het aan
als was het ons gegeven.
Het is ons maar geleend,
alles waarvoor wij sparen,
alles, wat we beminnen,
alles, wat we bewaren.
Ze zijn ons maar geleend,
de vele aardse dingen;
ons onbetwistbaar eigendom
zijn de herinneringen",
schreef een dichter (R. Asscher-v.d. Molen). De diepste armoede in onze tijd is misschien wel het besef, dat in de door ons geobjectiveerde werkelijkheid geen plaats meer is voor God. Waar heeft ons spreken over God, die van mensen houdt en die ons behoedt voor ellende, nog betrekking op?
Hoe paradoxaal het ook moge klinken: juist het besef van die leegte is een voorwaarde voor geloof. Het is net als bij de liefde: wanneer iemand tegen jou zegt "Ik houd van jou!", dan komt het erop aan of jij gelóóft, durft te geloven in wat die ander tegen je zegt. Dat is een waagstuk. Want de liefde, die iemand jou toedraagt, is verborgen - kun je van buitenaf niet zien. Er zijn geen garanties, geen argumenten. Alleen wie durft te geloven dat de ander het méént, kan ervaringen opdoen die de betrouwbaarheid van die woorden bevestigen. Zo is ook het mysterie van het geloof paradoxaal: wat we geloven is - objectief / rationeel gesproken - nergens op gebaseerd; maar wie eruit leert leven zal steeds vaker ervaren en gewaar worden dat het de kwaliteit van leven ten goede komt. In de taal van het dat de God, die wij kennen door Jezus Christus "niet varen wat zijn hand - ook aan jou begon". Het laatste en het diepste kan niet worden gezegd. Maar wel worden ervaren.
DE LEZINGEN:
Psalm 119:121-128
121 Ik heb altijd gedaan wat recht is en wettig,
geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
122 Waarborg het geluk van uw dienaar,
sta niet toe dat hoogmoedigen mij verdrukken.
123 Mijn ogen smachten naar de redding die u brengt,
naar de gerechtigheid die u hebt beloofd.
124 Toon uw dienaar uw genade en trouw,
onderwijs mij in uw wetten.
125 Ik ben uw dienaar, geef mij inzicht,
dan leer ik uw richtlijnen kennen.
126 Het is tijd om in te grijpen, HEER,
overal wordt uw wet geschonden.
127 Maar ik, ik heb uw geboden lief,
meer dan goud, dan zuiver goud.
128 Ik richt mij naar al uw regels
en haat elk bedrieglijk pad.
Marcus 10:17-24
17 Toen hij zijn weg vervolgde, kwam er iemand naar hem toe
die voor hem op zijn knieën viel en vroeg: 'Goede meester, wat
moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?'
18 Jezus antwoordde: 'Waarom noemt u mij goed? Niemand is
goed, behalve God. 19 U kent de geboden: pleeg geen moord,
pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af,
bedrieg niemand, toon eerbied voor uw vader en uw moeder.' 20
Toen zei de man: 'Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan
gehouden.' 21 Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen
hem: 'Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u
hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de
hemel bezitten; kom dan terug en volg mij.' 22 Maar de man
werd somber toen hij dit hoorde en ging terneergeslagen weg;
hij had namelijk veel bezittingen. 23 Jezus keek de kring rond
en zei tegen zijn leerlingen: 'Wat is het moeilijk voor rijken
om het koninkrijk van God binnen te gaan.' 24 De leerlingen
schrokken van zijn woorden. Maar Jezus zei nog eens uitdrukkelijk:
'Kinderen, wat is het moeilijk om het
koninkrijk van God binnen te gaan.'
Terug naar het begin van deze pagina