De 'liefdadigheid'(caritas)en de 'begeerte'(invidia).
De begeerte is als een vuur, dat niet gedoofd kan worden; de liefdadigheid komt
voort uit het besef, dat alleen hemelse schatten van waarde zijn.
Muurschilderingen van Giotto in de Scrovegnikapel te Padua, 14de eeuw.

Preek gehouden tijdens de dienst van de Parkstraatgemeente te Arnhem
op zondag, 15 oktober 2006.
De lezingen waren:
Psalm 119:121-128
Marcus 10:17-31

PREEK
Kan ook een rijke zalig worden? De teksten zijn geschreven in een ver verleden. Maar dat neemt niet weg, dat ze tegelijkertijd buitengewoon actueel zijn. Ze ondervragen ons. Je kunt deze teksten over de armoede heel eenvoudig vertalen in één indringende gewetensvraag, want:
- wie van ons durft te ontkennen, dat wij behoren tot de rijken van deze aarde? Dat wij op alle gebieden geprivilegieerd zijn: we zijn rijk aan goederen, beschikken over veel kennis en ervaring, leven in vrijheid, in een samenleving waarin over ons en onze toekomst wordt nagedacht, waarin we aanspraak kunnen maken op voorzieningen en verzekeringen die niet vanzelfsprekend zijn. Wie van ons zou zich arm durven noemen? En wat impliceert het dan - als je deze teksten ernstig zou willen nemen?
In het verhaal, dat Marcus ons vertelt over de rijke man, geeft Jezus tweemaal een antwoord. Het eerste antwoord is een verwijzing naar de ethiek, naar de voorschriften van de Tora: je moet wat je hebt delen met anderen. Het tweede antwoord zou wel eens veel fundamenteler kunnen zijn. Het lijkt wel of Jezus zijn eerdere antwoord preciseert, wanneer hij de man aanraadt om Jezus te volgen: alle bezit verkopen, de opbrengst verdelen en Jezus volgen. De armoede is in dit geval klaarblijkelijk niet een ramp, zoals dat zo vaak het geval is in de bijbel, maar een zegen: zelfgekozen armoede. Het is een manier om deel te krijgen aan het eeuwige leven.
Wat is de gedachtegang hierachter? Wat wordt er met die armoede precies bedoeld? Wanneer Mattheüs vertelt over de beproevingen van Jezus in de woestijn (vlak na zijn doop) wordt ons gezegd dat dat er drie zijn: de verleiding om te bezwijken voor orale behoeften: eten waar je zin in hebt; het verlangen naar aanzien en status; en de begeerte naar macht. Jezus volgen impliceert, dat een mens deze verleidingen het hoofd biedt; dat je je leven niet laat bepalen door orale bevrediging, door een streven naar aanzien, of door de verleiding om macht te verwerven. Want macht corrumpeert. In het woord 'armoede' zijn al deze zaken begrepen.
Het gaat daarbij dus niet eens zozeer om materiële zaken. Om deze gedachtegang van de antieken goed te kunnen begrijpen zouden we moeten weten, hoe zij meenden dat de wereld in elkaar zat. In die tijd bestond er nog geen psychologie. Begeerten en verlangens beschouwde men als de uitwerking van krachten, die van buiten op ons inwerken. Men dacht dat er door de lucht allerhande onzichtbare geesten, tronen, machten en heerschappijen zweefden, die ons in hun macht konden krijgen. Ook de duivel zag men als een macht, die probeert vat op ons te krijgen. En het enige verweer daartegen is om bescherming zoeken bij een andere macht.
Wij denken niet meer zo: maar het is belangrijk om ons dit te realiseren als we het verhaal van vanochtend goed willen verstaan. Het helpt ons om te begrijpen hoe men erbij kwam om te denken dat armoede de mens praktisch onkwetsbaar maakt voor die kwade machten. De keuze voor armoede heeft oorspronkelijk veel minder met ethiek te maken, dan wij doorgaans geneigd zijn te denken. "Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?", vraagt de rijke man aan Jezus. Het antwoord ligt voor de hand: ontdoe je van alles wat jou zo kwetsbaar maakt. Dat viel hem zwaar omdat - zo zouden wij het zeggen - de man al verslaafd was. Hij was al in de greep van de rijkdom. Wie kans ziet om zich te ontdoen van alle bezit komt bijna als vanzelf in andere invloedssferen.
Dan nog iets anders. De man die bij Jezus komt vraagt: "Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?" Wat wordt daarmee bedoeld? Is het woord 'eeuwig' een tijdsaanduiding? En heeft de vraag betrekking op een voortzetting van het leven na de dood? Of is 'eeuwig' een kwaliteitsaanduiding? En heeft de vraag van de rijke man betrekking op de kwaliteit van het bestaan hier en nu? Ik vermoed het laatste. U weet misschien dat de Jood kan spreken over 'eeuwigheden', in het meervoud. Dat komt omdat 'eeuwig' in het Hebreeuws een verwijzing is naar Gods werkelijkheid: die manifesteert zich soms in onze werkelijkheid. Het gaat daarbij om de kwaliteit van momenten, waarop een mens bevrijding ervaart, verlichting, liefde, geluk. Dat zijn eeuwigheidservaringen. Zulke piekervaringen kunnen de mens uittillen boven de grenzen van tijd en ruimte. Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven? Aan die goddelijke werkelijkheid? Daarvoor is het nodig dat we ons onkwetsbaar maken. Is dat geloof nog wel in te passen in de monocultuur, waarin bijna alles draait om bevrediging, prestige, en macht? En waarin voor onze 'afgoden' geen plaats meer is?
De mens is geëmancipeerd - is in het centrum komen te staan. En God? God is een archaïsme - iets voor zonderlingen. Godsdienst is iets voor de vrije tijd. Zoals er mensen zijn die hun vrije tijd maar het liefst doorbrengen op een sportveld, zo zijn er anderen die kiezen voor een museum of een mooi concert. Smaken verschillen. Zo zijn er ook nog altijd mensen, die ter kerke gaan - al kunnen de motieven daarvoor sterk uiteenlopen. (een goede preek? sociaal contact? bezinning? gebed?)
De man, die Jezus aanspreekt, gebruikt als aanspreektitel: goede meester. Jezus struikelt daarover: "Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God." Geloven in deze goede God is klaarblijkelijk iets totaal anders dan uitgelegd krijgen hoe een mens moet leven. Geloven in de goede God is bepalend voor de wijze waarop we ons bestaan beleven. Het is een grondhouding. Een levenshouding, die ook ingrijpende gevolgen heeft voor onze opvattingen over de waarde van bezit en over de wijze waarop we ons verbonden weten met de anderen, met wie we onze wereld delen. Is zo'n levenshouding nog wel te realiseren binnen de heersende cultuur?
"Ze zijn ons maar geleend
de vele mooie dingen
die lief, vertrouwd en veilig
ons dagelijks omringen.
Het is ons maar geleend
gezondheid, welvaart, leven;
en wij pakken het aan
als was het ons gegeven.
Het is ons maar geleend,
alles waarvoor wij sparen,
alles, wat we beminnen,
alles, wat we bewaren.
Ze zijn ons maar geleend,
de vele aardse dingen;
ons onbetwistbaar eigendom
zijn de herinneringen",
schreef een dichter (R. Asscher-v.d. Molen). De diepste armoede in onze tijd is misschien wel het besef, dat in de door ons geobjectiveerde werkelijkheid geen plaats meer is voor God. Waar heeft ons spreken over God, die van mensen houdt en die ons behoedt voor ellende, nog betrekking op? Hoe paradoxaal het ook moge klinken: juist het besef van die leegte is een voorwaarde voor geloof. Het is net als bij de liefde: wanneer iemand tegen jou zegt "Ik houd van jou!", dan komt het erop aan of jij gelóóft, durft te geloven in wat die ander tegen je zegt. Dat is een waagstuk. Want de liefde, die iemand jou toedraagt, is verborgen - kun je van buitenaf niet zien. Er zijn geen garanties, geen argumenten. Alleen wie durft te geloven dat de ander het méént, kan ervaringen opdoen die de betrouwbaarheid van die woorden bevestigen. Zo is ook het mysterie van het geloof paradoxaal: wat we geloven is - objectief / rationeel gesproken - nergens op gebaseerd; maar wie eruit leert leven zal steeds vaker ervaren en gewaar worden dat het de kwaliteit van leven ten goede komt. In de taal van het dat de God, die wij kennen door Jezus Christus "niet varen wat zijn hand - ook aan jou begon". Het laatste en het diepste kan niet worden gezegd. Maar wel worden ervaren.

DE LEZINGEN:

Psalm 119:121-128
121 Ik heb altijd gedaan wat recht is en wettig,
geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
122 Waarborg het geluk van uw dienaar,
sta niet toe dat hoogmoedigen mij verdrukken.

123 Mijn ogen smachten naar de redding die u brengt,
naar de gerechtigheid die u hebt beloofd.
124 Toon uw dienaar uw genade en trouw,
onderwijs mij in uw wetten.

125 Ik ben uw dienaar, geef mij inzicht,
dan leer ik uw richtlijnen kennen.
126 Het is tijd om in te grijpen, HEER,
overal wordt uw wet geschonden.

127 Maar ik, ik heb uw geboden lief,
meer dan goud, dan zuiver goud.
128 Ik richt mij naar al uw regels
en haat elk bedrieglijk pad.

Marcus 10:17-24
17 Toen hij zijn weg vervolgde, kwam er iemand naar hem toe die voor hem op zijn knieën viel en vroeg: 'Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?' 18 Jezus antwoordde: 'Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God. 19 U kent de geboden: pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, bedrieg niemand, toon eerbied voor uw vader en uw moeder.' 20 Toen zei de man: 'Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan gehouden.' 21 Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem: 'Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg mij.' 22 Maar de man werd somber toen hij dit hoorde en ging terneergeslagen weg; hij had namelijk veel bezittingen. 23 Jezus keek de kring rond en zei tegen zijn leerlingen: 'Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan.' 24 De leerlingen schrokken van zijn woorden. Maar Jezus zei nog eens uitdrukkelijk: 'Kinderen, wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan.'

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2006.