"Die vergessene Gesichte",
een prent uit:
"Chassidische Legenden, een suite van H.N. Werkman"

Preek gehouden op zondagavond, 12 november 2006, in "DE VENUS"
De lezingen waren:
Psalm 113
Marcus 12: 28-34

De lezingen van vanavond hebben één ding gemeen: in beide lezingen ligt een opdracht besloten. De psalm begint met de opdracht om de lof te zingen: wij moeten God loven! In het gedeelte van Marcus klinkt een andere opdracht: "Luister!" - wij moeten luisteren. Is er een verband: tussen dit luisteren en God loven?

Wanneer we de evangelietekst op de voet volgen lijkt het daar wèl op: het luisteren mondt uit in liefde voor God. De liefde voor God genereert liefde voor onszelf. En de liefde voor onszelf doet het besef ontwaken, dat we ook de naaste moeten liefhebben - net zoals we onszelf liefhebben. Wat is dit voor een luisteren, waardoor achtereenvolgens de liefde voor God, voor onszelf en de naaste wordt gewekt? Bestaat er zo'n stille aandacht, waarin we open worden voor een werkelijkheid die ons vervult met liefde (voor God, voor onszelf, voor de anderen?)
Zo gaat het vaak wèl met liefde: zelfs aan liefde op het eerste gezicht gaat iets vooraf: een vluchtige blik; een verschijning; een indruk; maar hoe dat ook zij: er wordt iets in beweging gebracht. Net zoals muziek ons kan ontroeren; of een boek ons kan raken. De filosoof Levinas noemt dit: het gelaat. Zo spreekt hij over het gelaat van een boek. Sommige mensen lezen een boek; en als het uit is slaan ze het dicht - en zeggen zoiets als: ziezo, ik weet wat erin staat. Maar je kunt een boek ook anders lezen: en constateren dat het je raakt. Dat is een andere manier van lezen: waarbij je je laat aanspreken. Dat vraagt om een zekere openheid. Een zekere gevoeligheid ook.

Het luisteren, waar onze tekst over spreekt, impliceert een zekere onbevangenheid, een openheid voor het verschijnen van God in onze werkelijkheid. Kunt u zich daarbij iets voorstellen?

Er is wel eens gezegd dat we leven in een wereld met twee culturen: de ene cultuur is die van de wetenschap. De wetenschap is rationeel. De wetenschap ziet objecten die onderzocht moeten worden. Zo ontstaan er specialisten. En zo wordt de werkelijkheid gefragmenteerd. De wetenschap beoogt eigenlijk maar één ding: de werkelijkheid te beheersen; door kennis te komen tot een vorm van macht.
Daarnaast is er een andere cultuur. Die is gebaseerd op een ander weten: het besef dat er zoiets bestaat als ontroering; een geraakt worden; een verwondering over al die dingen waar we onmogelijk weet van kunnen hebben, omdat we het geheel niet kunnen overzien. Dit weten is gebasserd op het besef dat het de mens past om bescheiden te zijn. Op het besef, dat het verlangen om tde wereld te beheersen een overschatting is van onze mogelijkheden. Je zou dit intellect kunnen noemen: een weten dat verder reikt dan wat rationeel is; een weten dat berust op vermoedens, op intuïtie.

Waar vandaag de dag vaak onvoldoende oog voor is, is dat de bijbel bestaat uit een verzameling verhalen die slechts willen verwijzen, suggereren. Dat is eigen aan een verhaalcultuur. Verhalen vertellen niet hoe het is: verhalen verwijzen naar wat niet gezegd kan worden - omdat er geen woorden voor zijn.

Zo is wat in de bijbel staat - strikt gesproken - geen theologie. Theologie is een wetenschap, die van God een object maakt. Theologie analyseert het spreken over God. Theologie bestaat alleen in een cultuur waarin de rationaliteit favoriet is.

Maar een verhaaltraditie, zoals de Joodse, spreekt vooral impliciet over God. Men is zich er steeds van bewust geweest, dat je over het wezen van God maar beter kunt zwijgen. Maar dat wil nog niet zeggen, dat je God niet kunt ervaren; en dat je bij die ervaringen geen verhalen kunt vertellen. Aan al ons spreken gaat ervaring vooraf: woorden komen altijd pas achteraf. En voor religieuze ervaringen zijn woorden altijd ontoereikend.

"Luister": dat woord luisteren roept de lezer op tot oplettendheid. Het bijzondere van veel bijbelverhalen, dat er vaak iets aan vooraf gaat wat wezenlijk is zonder dat dit met zoveel woorden wordt uitgelegd.

Wie bijvoorbeeld het boek Samuël opslaat krijgt aanvankelijk niets te horen over Samuël. Het gaat er over Elkana en Hanna. Pas na verloop van tijd blijkt dat die twee wonderlijkerwijze nog een kind krijgen - Samuël. Maar klaarblijkelijk is die voorgeschiedenis nodig om te kunnen begrijpen hoe het kwam dat Samuël werd wie hij werd. Maar hoe dat precies zit verneem je niet.

Het verhaal over Jezus begint met een vertelling over Johannes, die in de Jordaan mensen doopte. Hij was de voorloper van Jezus, en zei dan ook: ik ben het niet. Pas die na mij komt, die is het... Klaarblijkelijk wordt het leven en sterven van Jezus verhelderd door wat eraan vooraf ging. Maar hoe precies: dat wordt open gelaten.

Het boek Genesis - het verhaal van de schepping - begint met de woorden: "In het begin schiep God de hemel en de aarde..." Maar dat was natuurlijk niet het begin van de wereld: dat begrijpt iedereen. Het was hooguit waar de verteller met zijn verhaal begint. In de Joodse verhaalcultuur was dit een vanzelfsprekendheid: vandaar dat Joodse commentatoren zich eindeloos gedachten hebben gemaakt over de vraag wat God deed vóórdat Hij de wereld schiep. Zo staat in een commentaar bij een psalm die over de schepping gaat, dat tweeduizend jaar vóór de schepping zeven dingen werden geschapen: zoals de goddelijke troon, met daarnaast ter linkerzijde het paradijs en ter rechter zijde de hel, en tegenover de troon het Hemelse Heiligdom met de edelsteen waarop de naam van de Messias is gegraveerd. En zó nog een aantal zaken. Zo wil de Joodse verhaaltraditie steeds maar weer aandacht vragen voor de bron, de oorsprong, het geheim. Zó zetten die verhalen aan tot denken; zó verwijzen ze naar de bron: hoe kan het dat de geschiedenis liep zoals die liep? Luisteren is dus vooral: bedacht zijn op wat het verhaal niet vertelt.

Zou het dan niet ook, als het gaat om te komen tot verheldering van ons eigen levensverhaal, nodig zijn om open te worden voor wat we niet kunnen uitleggen? Omdat we er niet bij kunnen?

Hoe kan het dat we voortdurend veranderen, terwijl we tóch blijven bestaan? Bezit de mens eigenlijk wel een kern, een 'ik', een zèlf? Of zijn we, als je daar goed over nadenkt, helemaal niet zo'n éénheid? Misschien zijn wij wel geen individuën (dat woord betekent letterlijk dat we on-gedeeld zijn); misschien zijn we wel dividuën: in tegenspraak met onszelf, verdeeld, onberekenbaar; misschien worden we op één of andere manier een tijdlang bijeen gehouden totdat we uiteen vallen. Wie of wat houdt ons bijeen? Wat houdt ons in leven? Wie zulke vragen op zich laat inwerken komt al snel tot het besef, dat er heel veel is dat we onmogelijk kunnen weten.

Zou het zo kunnen zijn, dat onze rationaliteit de goden heeft verjaagd? Dat we niet meer in staat zijn om zó onbevangen naar de werkelijkheid te kijken dat we daarin sporen van God herkennen? Zijn we zó rationeel ingesteld, dat we ons verbeelden dat het onze levensopdracht is om deze wereld beheersbaar te maken?

"Jullie moeten luisteren!" Het luisteren waar het hier om gaat
vraagt om een zekere onbevangenheid; bescheidenheid; een openheid voor het ondoorgrondelijke mysterie - dat liefde wekt bij wie daarvoor openstaan: liefde voor God - voor het leven - voor alle leven.

Wie dat heeft ontdekt en daaruit leeft hoort Jezus zeggen: "Je bent heel verstandig. Je bent niet ver van het koninkrijk van God".
AMEN.

DE LEZINGEN:


Psalm 113

1 Halleluja!

Loof, dienaars van de HEER,
loof de naam van de HEER.
2 De naam van de HEER zij geprezen
van nu tot in eeuwigheid.
3 Van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat,
zij geloofd de naam van de HEER.

4 Verheven boven alle volken is de HEER,
verheven boven de hemel zijn luister.
5 Wie is gelijk aan de HEER, onze God,
die hoog daar boven zijn woning heeft,
6 die zijn oog richt naar beneden,
wie in de hemel en op de aarde?

7 Hij verheft uit het stof wie berooid is,
uit het vuil tilt hij op wie alles ontbeert.
8 Hij laat hem wonen bij hooggeplaatsten,
bij de hoogsten van zijn volk.
9 De onvruchtbare vrouw laat hij wonen in het huis,
een vrolijke moeder van kinderen.

Halleluja!

Marcus 12:28-34

28 Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: 'Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?' 29 Jezus antwoordde: 'Het voornaamste is: "Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; 30 heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw
kracht." 31 Het op een na belangrijkste is dit: "Heb uw naaste lief als uzelf." Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.' 32 De schriftgeleerde zei tegen hem: 'Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere God dan hij, 33 en hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.' 34 Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: 'U bent niet ver van het koninkrijk van God.' En niemand durfde hem nog een vraag te stellen.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2006.