GELOOF, HOOP EN LIEFDE?


Leven is een kunst: dat wordt vaak gezegd. De laatste decennia verschijnen er met enige regelmaat ook weer boeken over levenskunst. De veronderstelling hierbij is dat het leven een kunstwerk is. Maar is dat wel zo?

Een kunstwerk is toch iets waar je naar kunt kijken, waar je naar kunt luisteren, wat je kunt betasten, waar je over kunt praten, kortom: iets dat objectiveerbaar is? Maar leven? Natuurlijk zijn er de omstanders die jou zien, die menen je te kennen en die je bewonderen om hoe je dingen doet. Maar gaat het in ons leven daar dan om: om wat de anderen ervan vinden?

Waar het volgens mij toch vooral op aankomt is het werkwoord: 'leven'. Het leven wordt geleefd, hoe dan ook: niemand kan zich aan dit proces onttrekken. Hooguit kun je nu en dan kiezen: gesteld tenminste dat een mens beschikt over een vrije wil. Zoveel is wel duidelijk: dat er heel wat in en met ons gebeurt waar we met onze vrije wil geen invloed op kunnen uitoefenen. Talloze processen in ons lichaam spelen zich af en worden gereguleerd buiten onze wil om. Maar niet alleen binnen ons lichaam, ook daarbuiten: de omstandigheden waaronder ons leven zich voltrekt worden in belangrijke mate bepaald door krachten, waar we totaal geen greep op hebben.

Van oudsher heeft men levenskunst verbonden met een deugdenleer. De klassieke 'Sokratische' deugden waren: moed betonen, maat houden, verstandig zijn en rechtvaardig handelen. Maar waarom zou een mens eigenlijk moedig moeten zijn? Speelt de angst soms niet een cruciale rol als het gaat om overleven? Je vlucht toch voor de vijand als die al te bedreigend wordt? Is dat dan verkeerd? En maat houden: is dat een waarschuwing tegen verslaving? Of tegen afhankelijkheid? Maar onze hele samenleving zit zo in elkaar, dat het een illusie is te menen dat een mens zich onafhankelijk zou kunnen maken: we zijn al ontregeld wanneer de stroom of het internet een uurtje uitvalt. In zekere zin zijn we allemaal volstrekt afhankelijk en dus verslaafd. En verstandig zijn? Is dat een waarschuwing tegen sentimenten? of tegen intuïtie? Moeten we ons wapenen tegen al wat 'ons hart' ons ingeeft? We spreken juist van verdringing wanneer het verstand ons gevoelsleven overheerst: is dat dan gezond? Goed? Heilzaam? En wat die rechtvaardigheid betreft: wat heet nu eigenlijk rechtvaardig? Wie maakt dat uit? "Eerlijk is gemeen", wordt wel eens gezegd: en dat is zeker waar. Verdeel nu eens een zak appelen: is het dan eerlijk als ieder een zelfde portie ontvangt? Of is een verdeling naar behoefte wellicht veel eerlijker? Of een naar verdienste? Mensen zijn nu eenmaal niet gelijk: vrouwen zijn anders dan mannen, en volwassenen anders dan kinderen, en de ene mens is de andere niet.

Vanuit de Christelijke traditie is altijd hoog opgegeven over de theologale deugden: geloof, hoop en liefde. Ze worden theologale deugden genoemd omdat het 'genadegaven' zijn. Geloven is 'een bepaalde manier van er zijn'; een bepaalde manier van in het leven staan, een grondhouding die gekarakteriseerd wordt door respect en bescheidenheid, door dankbaarheid en het besef dat een mens het vaak moet hebben van wat hem toevalt, of - zo u wilt - geschonken wordt. Genadegaven zijn niet 'beschikbaar': we kunnen er niet over vrijelijk beschikken. Iemand zou kunnen zeggen dat de Christelijke deugdzaamheid een uiting is van berusting: "Je moet het leven maar leven op hoop van zegen! De hoop koesteren, dat je ooit iemand ontmoet die in je gelooft, die jou waardeert, die van je kan houden, of die althans de hoop koestert dat het uiteindelijk wel goed komt met je. Verraden deze theologale deugden niet een lage dunk van 'de schepping'? Deze wereld deugt niet: want de mensen zijn slecht, de natuur is wreed, en het lot is hard; maar helaas zullen we het ermee moeten doen! Er zit niets anders op dan op stoïcijnse wijze ons te schikken in ons lot en in wat ons overkomt. Want reken er maar niet op, dat er ook maar iets is waar je vol vertrouwen op kunt rekenen. De enige zekerheden, die eens mens heeft, zijn dat hij is geboren en dat hij ooit weer zal sterven. Voor het overige komt het neer op 'leven': door blijven ademen, eten, slapen en 'morgen gezond weer op' (of niet: wie zal het zeggen?).

Eén van de gedachten ('Pensées') van Pascal was dan ook gewijd aan de vraag wat dit bestaan nu feitelijk inhoudt: wie heeft mij deze poets gebakken! Het is alsof ik in mijn slaap door zogenaamde vrienden met een bootje naar een onbewoond eiland ben gebracht. Daar word je dan wakker en denkt: waar ben ik? Wat doe ik hier? Wat moet ik hier in vredesnaam? Het is de oervraag van ons leven: 'Wat doe ik hier in Godsnaam?!'

Een oudere man, die na een lang en gelukkig huwelijk, alleen was achtergebleven vertelde: 'Ik wist niet dat een mens zo verdrietig kan zijn. Je gaat pas beseffen wat van betekenis is wanneer het er niet meer is. Uiteindelijk moet een mens het hebben van illusies: want wat is nu eigenlijk 'wat er niet meer is'? Het is iets wat in jouw hoofd zit. Het is iets wat deel van jou uitmaakt. Het is iets waar je woorden bij kunt zoeken. Maar het het is niet objectiveerbaar. Het is herinnering, die jou eraan herinnert dat er iets voorbij is.' Het vreemde is dan ook dat een mens kan huilen terwijl hij niet goed weet of het nu van geluk is of van verdriet: geluk om wat er was, of verdriet om wat er niet meer is. Misschien zijn zelfs de woorden 'geluk' en 'verdriet' wel misplaatst: en gaat het om illusies, 'spinsels' van draden die we niet zelf hebben geproduceerd. Het gaat uiteindelijk niet om wat je doet: want wat je ook doet, je weet nooit hoe dat uitpakt. Niet zelden hebben goed bedoelde acties gruwelijke gevolgen. Het gaat vooral om wat het leven met jou doet: hoe het je vormt, hoe de stroom jou polijst.

Soms kan een mens het gevoel hebben dat er achter zijn rug een bron is, een kracht, waar je geen zicht op hebt. Wie of wat bestuurt nu eigenlijk mijn wezen? Wie bedient mijn hersenen? En mijn lichaam? Wie objectiveert mijn wording, mijn ontwikkeling? Het is wat al te gemakkelijk om te stellen: 'Wij zijn ons brein!' Is dat niet een gruwelijke vorm van zelfoverschatting? Ligt het niet meer in de rede om wat bescheidener te zijn en onder ogen te zien, dat we niet beschikken over een mogelijkheid om onszelf te doorgronden? Omdat we ons onmogelijk kunnen posteren buiten onze eigen 'leefwereld'? Want die omsluit ons als een zeepbel waarin we gevangen zitten; waarin ook ons blikveld gevangen zit: want, in welke richting we ook kijken, we zien steeds louter weerspiegelingen van een werkelijkheid die we niet kennen en die bestaat uit verschijnselen. Alles wat we zien is al passé, voorbij! En, als op enig moment de zeepbel uiteen spat, wat blijft er dan over? Niets? De GROTE BELLENBLAZER?


Naar de volgende pagina.



Reactie? Zend een E-mail

Ga terug naar de TITELPAGINA
of naar de INHOUD
© "Kerkwinkel Pneumatikoon" 2014