'Het graf van Christus'
Natalka Satsyk, *1968
Lutsk, Oekraïne
TROOST BIJ HET VERLIES VAN EEN DIERBARE?
Het verlies van een dierbare is een ingrijpende gebeurtenis.
Onlangs hoorde ik iemand zeggen: 'Ik wist niet dat een mens zo
verdrietig kon zijn!' Maar het is niet alleen het verdriet:
wie een dierbare verliest, verliest daarmee niet alleen de
ander maar ook iets wezenlijks van zichzelf. En verliest
bovendien de enige, die troost zou kunnen geven.
Er zijn momenten in een mensenleven waarop een mens volledig
verandert en in zekere zin opnieuw wordt geboren. Dat gebeurt
bijvoorbeeld op het moment dat je trouwt en je jezelf als het
ware weggeeft: je wordt dan geboren als echtgenoot. Je bent
daarna niet meer wie je tevoren was, ook al besef je dat zelf
op dat moment nog niet. Iets vergelijkbaars gebeurt bij de
geboorte van een kind: je wordt op dat moment zelf als moeder
of vader geboren. Wanneer een dierbare overlijdt gebeurt ook
iets vergelijkbaars. Maar er is dan geen sprake meer van
opnieuw geboren worden: het nabestaan is een ander bestaan.
Het is een bestaan waaraan iets onvervangbaars ontbreekt. De
nabestaande moet zichzelf als het ware opnieuw uitvinden.
En troost? Wat is dan nog troostend? Velen herinneren zich hoe
je als kind getroost kon worden door je ouders: zij wisten en
konden dingen die je als kind niet kon overzien. En je had een
rotsvast geloof in alles wat ze zeiden. Wanneer ouders hun
kinderen troosten komt dat voort uit hun liefde: 'Ik zou het
liever zelf hebben', hoor je een ouder dan ook wel eens zeggen,
'want ik kan het niet aanzien dat mijn kind zo moet lijden'.
Het troostende komt voort uit een diepe betrokkenheid.
Bij het verlies van een dierbare zou alleen die dierbare zelf
je zo kunnen troosten. Maar helaas....
Veel mensen vinden troost in de gedachte, dat de ziel onsterfelijk
is en dat er ooit sprake zal zijn van een weerzien. De
titel van een ooit populaire film over dit thema was: 'Morgen
zie ik je weer!' Voor mensen, die niet zo kunnen geloven, blijft
niets anders over dan het definitieve van de situatie onder ogen
zien. 'Ik ben blij', hoorde ik onlangs iemand op leeftijd zeggen,
'dat dit voor mij niet meer zo lang zal duren'.
Ida Gerhardt heeft de pijn van het nabestaan verwoord in haar gedicht
'De gestorvene':
Zeven maal om de aarde te gaan,
als het zou moeten op handen en voeten;
zeven maal, om die éne te groeten
die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal om de aarde te gaan.
Zeven maal over de zeeën te gaan,
schraal in de kleren, wat zou het mij deren
kon uit de dood ik die ene doen keren.
Zeven maal over de zeeën te gaan -
zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
Uit dit gedicht spreekt de pijn die samenhangt met het gemis;
maar ook nog iets anders: de onuitsprekelijke dankbaarheid voor wat er
ooit was - een diepe wederzijdse liefde, die reikt tot voorbij de dood.
Ooit hoorde ik iemand ook zeggen: 'Ik moet nog vaak huilen, maar als
ik huil weet ik eigenlijk niet goed of het nu tranen zijn van vreugde
of van verdriet; het grijpt in elkaar!'. Is dankbaarheid troostend?
Of zou je moeten zeggen dat een mens klaarblijkelijk doorgaans pas
achteraf gaat beseffen waar het in het leven op aankomt, waar het
ook steeds om ging? Om uiteindelijk misschien ook enigszins beschaamd
te moeten vaststellen dat het meest wezenlijke pas zichtbaar werd
in de reflectie achteraf?
Zou er dan ook een weten achteraf zijn, dat betrekking heeft op de
eigen levensvragen? Op de eeuwige vraag naar de zin en de betekenis
van het eigen bestaan? Op de vraag 'wat doe ik hier in godsnaam'?
Zelf vind je op deze vragen nooit een bevredigend antwoord. Maar voor wie
erop leert vertrouwen, dat anderen het ooit zullen weten en zien, kan dat
troostend zijn!
Op ikonen van de Oosters Orthodoxe kerken worden heiligen
dikwijls afgebeeld met in hun handen een verzegelde boekrol:
de boodschap daarvan is dat in die boekrol beschreven staat hoe
het leven van de persoon, die is afgebeeld, van betekenis was
voor ons weten omtrent Gods verborgen nabijheid. De boekrol kan
pas worden geopend als het tijdelijke heeft plaatsgemaakt voor
het eeuwige; want het vergankelijke gaat voorbij en wat blijft
is louter goedheid, waarheid en schoonheid. Deze ikonografie
berust op een paar veronderstellingen: dat in elk mensenleven
iets zichtbaar wordt van God (1); dat juist in de herinnering
dat goddelijke oplicht(2); en dat in die zichtbaarheid ook
openbaar wordt hoe God ons altijd al nabij was - ook al beseften
we dat vaak niet.
Zou je kunnen zeggen dat de enige troost bij het verlies van
een dierbare besloten ligt in het openbarende karakter van dit
gebeuren? Ooit hoorde ik iemand zeggen: 'Ik ben wel erg verdrietig,
maar tegelijkertijd besef ik hoe ik in mijn leven
genade heb gevonden: ik heb Gods heerlijkheid gezien; er is
in mijn leven iemand geweest, die mij heeft gezien zoals
ik was; die mij heeft liefgehad en die mij heeft gemaakt tot wie
ik ben. Het lijkt wel alsof het over God gaat. Maar, is een mens
niet uit hetzelfde hout gesneden?'.