DE WEG VAN DE MYSTICUS

De weg van de mysticus, die op zoek gaan naar de goddelijke waarheid, is boeiend maar niet gemakkelijk te volgen. Doorgaans vormt de gedachte, dat je God alleen maar kunt ontmoeten door je leeg te maken, het uitgangspunt van de zoektocht naar de waarheid omtrent de werkelijkheid. Dat klinkt tamelijk voor de hand liggend en eenvoudig; maar dat is het niet. In de eerste plaats is het nog maar de vraag of we dat wel willen - onszelf leegmaken; maar vervolgens staat het ook nog te bezien of dat wel kan.

Het is de mens eigen om van de wereld een veilige en bewoonbare ruimte te willen maken. Talloze culturen laten dat zien: hoe mensen altijd weer hebben geprobeerd om zich in ruimte en tijd te oriënteren door zich een denkbeeldig centrum te scheppen, van waaruit de afstand tot elke andere plaats aan kon worden vastgesteld. Nu eens was het een totempaal, dan weer de 'navel van de aarde', de levensboom, het kruis of een hoge berg. En ook de wetenschap maakt nog steeds gebruik van een coõrdinatenstelsel om kaarten te kunnen maken van het landschap. Om de tijden te kunnen vaststellen diende een feestkalender, die afgestemd was op de seizoenen of op een tijdrekening gebaseerd op een historische gebeurtenis waarvan men meende, dat die van kosmische betekenis was. Het verraadt de diepgewortelde behoefte van de mens om zich te oriëteren in ruimte en tijd.

Zo scheppen we ons een veilige wereld door beelden en begrippen, door geloofsvoorstellingen en Godsvoorstellingen, en door ons gedachten te maken over hoe en wie God (voor ons) zou kunnen zijn. Maar al die beelden, begrippen en voorstellingen zijn geen waarheid, maar slechts schijnwaarheid. We houden ze voor waar en werkelijk, maar beseffen maar al te goed het creaties zijn van ons eigen brein, die bedoeld zijn om ons te oriënteren en die vortvloeien uit de neiging om de wereld toe te eigenen. Ook de hele wetenschap is hiervan een symptoom. We willen erin geloven omdat wij denken dat ons leven ervan afhangt.

Voor mystici geldt doorgaans, dat zij menen dat dit op een vergissing berust en dat ons leven daar niet vanaf hangt: ons hele leven en de hele cosmos zijn in Gods hand en wij zijn in wezen ook slechts een instrument in Gods hand. Als de mysticus spreekt dan ook over 'leeg maken' en over 'de donkere nacht' dan heeft dat betrekking op het afstand doen van al die (schijn)zekerheden: van al die woorden, beelden en begrippen; om ons zo weer eigen te maken dat we niet anders gereedschap zijn. Het zou wat moois zijn als de pen tegen zichzelf zou zeggen: 'Dit heb ik toch maar mooi geschreven!'

Het is dan ook maar zeer de vraag of wij ons 'ego' wel willen ontledigen. Zijn we wel echt bereid en in staat om onszelf uit handen te geven? Onze (vermeende) zekerheden? Onze (vermeende) identiteit? Onze (eigen) herinneringen? Maar ook als we bereid waren om ons te ontledigen - zouden we daar dan wel toe in staat zijn? Worden we beheerst door een diepe angst om gedesoriënteerd te raken? Komt alles niet voort uit die angst, die we willen bezweren door ons macht toe te eigenen over de dingen? Door greep te krijgen op de gebeurtenissen? Hoezeer we daarop uit zijn blijkt met name steeds daar waar wij de woorden 'mijn' of 'ons' gebruiken: mijn leven, mijn ziekte, mijn kind, mijn huis, mijn handen.

"Mijn handen"
foto Kerkwinkel

Maar weten we eigenlijk wel, waar we het over hebben? Wat is dat: 'mijn handen'? 'mijn ziekte'? 'Mijn kind'? 'Mijn huis'? In een preek van de Eckhardt schrijft deze mysticus over iemand, die op de markt een paar kippen koopte en aan een vriend vraagt hij of die kippen even voor hem naar zijn huis wil brengen. Die vriend is daar best toe bereid. Maar bij thuiskomst kan de man nergens zijn de kippen vinden. Niet in het hok, niet op het land, nergens. Bij navraag bij zijn vriend blijkt dat deze de kippen op het kerkhof heeft begraven. Tja: wat is 'mijn huis'?

Als we ons werkelijk zouden ontdoen van onze zekerheden zouden we dan niet volstrekt gedesoriënteerd raken; zouden we dan nog wel thuis zijn in deze wereld? Daar staat tegenover dat - als we ons niet ontledigen - we voorbij gaan aan wat werkelijk de grond is van ons bestaan. Want in wezen is er niks dat 'van ons' is: in wezen hebben we geen verleden en al evenmin een toekomst, maar leven we louter in het 'nu'. Alles wat wij 'doen' doet God door ons. Ook het lijden, dat 'ons' treft, treft niet zozeer ons: want het is God die dit lijden draagt. Daar kunnen we toeschouwer van zijn, door onszelf voor te houden: dit is niet mijn lijden. God is alles in allen, en wij zijn Zijn instrument.

Het is dus niet alleen zo dat we aan deze beelden en begrippen onze (schijn)zekerheden ontlenen; daar komt nog bij dat we zo ook voortdurend bezig zijn ons eigen wezen op te vatten als een essentie, terwijl het dat niet is. Het enige bestaande is God. Als we de waarheid gewaar willen worden dienen we ons te ontdoen van alle schijn: alleen dat kan leiden tot een ontmoeting met God. Wie zich langs deze weg op pad begeeft zal steeds weer aankomen bij een grens die zich verplaatst. We kunnen God alleen maar vinden in alles, maar alles wat we vinden is ook steeds niet-God: dat is een paradox, die voortkomt uit Gods verborgenheid. Blijft slechts de verwondering en het verlangen.

In het diepzinnige 'Geestelijk Hooglied' heeft de mysticus Juan de la Cruz dit verlangen op een onnavolgbare wijze beschreven; het gedicht begint als volgt:

                           Waar houdt ge U verborgen
                           Beminde, en laat me in zuchten achter?
                           Gelijk een hert ontvlucht Ge
                           Nadat Ge mij gewond hebt;
                           Ik liep en riep U na en Gij waart spoorloos

                           Och herders, als gij toch ginds
                           Van d’een naar d’andre schaapskooi heuvelop gaat
                           En ge bij toeval zien mocht
                           Dien ik boven alles liefheb,
                           Zeg Hem dan, dat ik pijn lijd, kwijn en wegsterf.

                           Al zoekend naar mijn liefde
                           Ga ik de bergen op en langs de oevers;
                           Ik wil geen bloemen plukken,
                           Geen wilde dieren duchten;
                           Geen sterke burcht of grens kan mij weerhouden.

De mysticus streeft ernaar om helemaal doorzichtig te worden voor God, zodat het goddelijke licht als door een ruit binnenkomt in onze werkelijkheid. Het enige dat telt is, of de ruit inderdaad volmaakt is - alles doorlaat en zich niets toeëigent.




Naar de volgende pagina.

Reactie? Zend een E-mail

Meer weten over deze website?
Ga terug naar de TITELPAGINA
of naar de INHOUD


© "KERKWNKEL PNEUMATIKOON" 2013