"Het onzegbare",
olieverf op doek,
Ettore Viotti,
geschenk van
de Remonstrantse Gemeente Doesburg

HET ONZEGBARE


Is er wel een werkelijkheid waar geen woorden voor zijn? Als het er is betekent dit dat het aan woorden voorbij is. Woorden zijn niet zelf de werkelijkheid, maar wijzen de werkelijkheid aan. Zo leert een kind ook de taal: je wijst een stoel aan en zegt "stoel". Maar het onzegbare kun je niet aanwijzen. Toch heeft men er een woord voor: God. Niemand weet dan ook waar dat woord naar verwijst: alle godsbeelden ten spijt moeten we bekennen dat we van God alleen kunnen zeggen wat hij (?) niet is. Het gaat bij het onzegbare om de diepste waarheid. De grond van ons bestaan. Datgene wat onder de werkelijkheid, zoals die zich manifesteert verborgen is. Om de 'waarheid'.

WAARHEID

'Wat is waarheid?' Het zijn gevleugelde woorden, ontleend aan het lijdensverhaal van Jezus. De vraag kan niet eenduidig beantwoord worden. Ieder mens heeft zo zijn eigen antwoorden, maar die zijn altijd voorlopig. Het absolute antwoord ligt buiten ons bereik. Toch zegt ons gezond verstand dat er een waarheid moet zijn die dieper en hoger is dan ons weten. Immers: niemand kan bevestigen dat er in de werkelijkheid niets is, dat niet kan worden ondergebracht in het raamwerk van het al bekende. Onze intuïtie leert dat er een onbekende werkelijkheid is, de "achtergrond" van alles wat bekend is. Onze kennis is nooit volmaakt.

Het onkenbare betreft ook onszelf; en onze medemensen; ons hele bestaan is doortrokken van een verborgenheid. We hebben geen toegang tot de waarheid: niet tot die van de geschiedenis; en al evenmin tot die van onszelf: niet tot die van de schoonheid; en al evenmin tot die van het kwaad; want de waarheid is groter, ruimer, dieper, en complexer dan we kunnen pijlen of doorgronden. Toch stoelt onze intuïtie op alledaagse ervaringen. Op ervaringen met het verrassende; het verwarrende; het beangstigende. Maar ook op de wijze waarop we betrokken zijn op elkaar: bijvoorbeeld in liefde. Door de liefdevolle relatie met een overledene verschilt deze van alle andere doden. Zo'n betrokkenheid is een heel concrete realiteit. Het is heel wonderlijk te beseffen, dat onze hele belevingswereld realiteit is, terwijl die tegelijkertijd niet overdraagbaar is. Maar zo is het ook met de geschiedenis: er is altijd veel meer aan de hand geweest dan in alle geschiedenisboeken is terug te vinden; er zijn altijd beweegredenen en krachten werkzaam geweest die onverwacht waren en onvoorspelbaar; onlogisch ook; en niet meer te reconstrueren.

Ook als het om onszelf en ons eigen leven gaat wordt ons - naarmate we ouder worden - steeds duidelijker dat de weg heel anders liep dan we hadden gewild of gepland. Soms zelfs zo, dat we zelf niet begrijpen hoe het komt dat het zo gelopen is.

Wie wij zijn en kunnen worden weten wij dan ook maar zeer ten dele. Noch van de toekomst, noch van het verleden kunnen we zeggen dat we die kennen. Ook de schrijver van psalm 139 is doordrongen van het besef, dat we zelfs onszelf niet kennen; hij getuigt daarvan wanneer hij schrijft:

                           "Heer, Gij doorgrondt en kent mij;
                           Gij kent mijn zitten en mijn opstaan;
                           Gij verstaat van verre mijn gedachten;
                           Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen;
                           met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd. (...)
                           Het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven,
                                                      ik kan er niet bij."

De verborgenheid is dan ook een onuitputtelijke bron van verwondering en inspiratie. Vanuit die verwondering kan ook een gebed oprijzen waaruit het verlangen spreekt om helder te krijgen wie de mens is, en wie hij kan zijn. Wie daarom bidt beseft waarschijnlijk maar al te goed dat zulke woorden verwijzen naar iets wat onbereikbaar is, naar wat verborgen is. Misschien moet je zelfs zeggen: naar een niets. Want voor wat we niet kunnen waarnemen en benoemen hebben we het woordje 'niets' gereserveerd. Er is heel veel 'niets, wat we niet kunnen omschrijven terwijl het toch ontegenzeggelijk tot onze werkelijkheid behoort en ons doen en laten bepaalt. Zo'n gebed om helderheid wie we zijn, wie we kunnen zijn verraadt een vermoeden dat er zoiets bestaat als een laatste, een diepste waarheid, een grond van ons bestaan - ook al is die voor ons dan ook verborgen.

Ook God, waarvan de psalmist schrijft dat Hij die kent en bewaart, laat zich niet in beelden vangen. Dit heeft gelovigen er wel toe gebracht om zich te beperken tot het uitzeggen van wat God niet is (negatieve theologie) of tot het zwijgen over God (apofatische theologie). Uit het spreken over God - in beelden, in paradoxen en in on-woorden (onkenbaar, onzichtbaar, onbereikbaar enz.) - blijkt steeds dat onze taal ontoereikend is. God is verborgen. Maar daarom nog niet onwerkelijk. Alleen al het zoeken naar God van veel mensen en hun verlangen naar God is een onmiskenbaar feit. Een menselijke aangelegenheid. De mens voelt zich verbonden ('religie') met de werkelijkheid die buiten zijn horizon ligt. Dat is een wezenskenmerk van mens-zijn.

Kenmerkend voor het verlangen naar waarheid is dat dit verlangen niet zelden sterker wordt ervaren op momenten van uitzichtloosheid, in tijden van crisis. De mysticus Johannes van het Kruis spreekt over 'de donkere nacht' en schrijft daarover: "Juist doordat ik Hem zocht kon ik ontdekken dat Hij mij zocht". Klaarblijkelijk had hij ervaren dat er juist in het duister iets is van een kracht die ons aantrekt - zoals insecten worden aangetrokken door het licht.

Veel mensen willen weten, en zoeken hun leven lang naar waarheid. Wetenschappers doen dat op hun manier. Gelovigen zoeken langs andere wegen. Want ons verlangen naar waarheid is niet te stillen: heel ons leven is het er. Bij de een sterker dan bij de ander, en ook nu eens manifest en dan weer wat meer op de achtergrond.


Naar de volgende pagina.



Reactie? Zend een E-mail

Ga terug naar de TITELPAGINA
of naar de INHOUD
© "Kerkwinkel Pneumatikoon" 2013