'De stroom',
foto: Kerkwinkel.

SPROOKJES


Sprookjes zijn "in". Dat komt niet in de laatste plaats door wat er in het begin van deze eeuw over geschreven is vanuit de psychologie: door Freud, maar vooral ook door Jung. Men ontdekte het sprookje als de spiegel van de menselijke ziel. Jung ging hierin het verst: door te spreken over 'archetypen', als de wortels van ons bewustzijn. Deze archetypen zijn volgens Jung structuren, die ten grondslag liggen aan onze voorstellingen; en volgens Jung zijn deze structuren erfelijk. Op deze wijze verklaart hij dat heel oude belevingswijzen voortleven en worden doorgegeven in mythen en sprookjes. Sprookjes zijn volgens hem dan ook de spiegel van een collectief onderbewustzijn.

In het spoor van deze psychologen is er veel boeiends gezegd, maar of het ook allemaal waar is blijft nog even onduidelijk: (ul>

  • sprookjes behoren volgens Fromm tot een vergeten taal: die van de symboliek
  • sprookjes zijn de meest betekenisvolle uitingen van de menselijke geest
  • volgens Drewermann ontstaan sprookjes wanneer mythen hun religieuze gehalte verliezen: sprookjes gaan nooit terug op historische gebeurtenissen, maar op de waarheid die in dromen schuil gaat, dezelfde waarheid waarop ook de mythen berusten.
  • de godsdiensthistoricus Martin Nilsson, die gespecialiseerd is in de bestudering van de Griekse mythologie, komt na een analyse van het onderzoek in de 19de en 20ste eeuw naar de wordingsgeschiedenis van goden, mythen, sprookjesen legenden, tot de volgende conclusie:
    "Das Märchen hat keinen anderen Zweck als zu unterhalten; es ist frei dichtend." Sprookjes zijn volgens hem dus het product van verhalenvertellers.
  • Ik denk dat we het dáár maar op moeten houden. Dat wil overigens niet zeggen, dat die sprookjes niet iets weerspiegelen. Wie het grote boek van de gebroeders Grimm ter hand neemt en daarin begint te lezen, leest in 'de kikkerkoning': "In oude tijden, toen wensen nog hielp, leefde er eens...." Zo'n sprookje weerspiegelt de fantasie, dat de wereld ooit misschien wel anders is geweest. Misschien weerspiegelt zo'n sprookje wel iets van een protest; of van wat we nu en dan graag zouden willen geloven.

    Marcel Möhring heeft ooit een schitterend boek geschreven ('In Babylon'), waarin de hoofdpersoon een sprookjesverteller is. Deze laat in het verhaal zijn oom (Oom Herman) zijn nieuwste boek zien. Dat boek begint als volgt (p.74):
    "Kei was verliefd op de molenaarsdochter, en de molenaarsdochter op hem, maar op een dag verdween Kei's liefde. Hij staarde naar zijn jonge vrouw, maar haar haar was als hooi haar ogen als grauwe kiezels en haar huid als ongewassen linnen. Kei wist dat het niet zo was, maar zo zag hij het.
    Daarop ontstaat een leerzame woordenwisseling:
    Oom Herman: Wat is dat voor een onzin? In één regel zijn ze verliefd en verloren. Waar is de ontwikkeling?
    De sprookjesschrijver: Waarom moet ik uitleggen waarom de liefde verdwijnt tussen man en vrouw. Daar gaat de halve wereldliteratuur al over. Ik houd mij met andere verschijnselen bezig.
    Oom Herman:Welke verschijnselen?
    De sprookjesschrijver:De onduidelijke.
    Oom Herman:Welke onduidelijke? De sprookjesschrijver:Dat weet ik niet: ze zijn onduidelijk.
    Commentaar:Oom Herman hield niet van het onduidelijke. Hij had zijn leven gestreefd naar het verhelderen van dingen, die buitengewoon wazig waren, en in het kielzog daarvan beschouwde hij elke vorm van kunst, zelfs zo'n onbenullige vorm als de mijne, als een ideale methode om tot inzicht te komen. Dat inzicht moest er dan niet op neerkomen, dat de dingen onduidelijk zijn. Maar dat zijn ze.

    Als we Marcel Möhring mogen geloven - en waarom niet? - zijn sprookjes de expressie van wat in ons leven onduidelijk is: wat ook ontgaat aan elk wetenschappelijk onderzoek. Simpele dingen zoals: wat bepaalt dat de geschiedenis is gelopen, zoals hij is gelopen? Wat maakt dat mijn leven er zo uitziet, als het eruit ziet? Wat verbindt het verleden met de toekomst? Dat zijn vragen, die geen enkele wetenschapper kan beantwoorden.

    Het sprookje, speelt zich doorgaans af tussen "Er was eens.." en "Ze leefden nog lang en gelukkig..."; en hoewel het de bedoeling lijkt dat de lezer of luisteraar zich laat leiden door de gebeurtenissen die door die eerste en laatste zin worden opgeroepen, zijn het juist deze twee zinnen die het raadsel omsluiten. "Er was eens..." en "Ze leefden nog lang en gelukkig..." omvat hoe wij de wereld ervaren: als een gebeurtenis, als een eeuwig 'nu' dat een mistig verleden verbindt met een duistere toekomst. Daartussenin wordt een verhaal verteld, dat bol staat van onduidelijkheden. We zijn er juist voldoende bij om er getuige van te zijn: maar tegelijkertijd snappen we vaak maar bitter weinig van 'gebeuren' nu eigenlijk is. Op een of andere manier heeft het te maken met veranderen en het stromen van de tijd.

    Naar de volgende pagina.



    Reactie? Zend een E-mail

    Ga terug naar de TITELPAGINA
    of naar de INHOUD
    © "Kerkwinkel Pneumatikoon" 2013