"De engel van den laatsten troost", H.N. Werkman, 1943. | ![]() |
De lezingen waren:
DE LEZINGEN:
Terug naar het begin van deze pagina
Psalm 110:1
Johannes 20: 1-8
Johannes 20: 11-18
Kolossenzen 3: 1-4
"Uw leven ligt met Christus verborgen in God"
(Kolossenzen 3:3)
Gemeente,
Het is wat ongewoon om op de zondag van Pasen te preken over
een tekst uit de brief aan de bewoners van Kolosse. Maar
misschien toch ook weer niet zo vreemd: deze brief aan de
Kolossenzen is naar alle waarschijnlijkheid namelijk een stuk
ouder dan het oudste evangelie. En in elk geval is deze brief
een paar decennia eerder geschreven dan het Johannesevangelie.
Reden genoeg, dunkt me, om eens te kijken naar het Paasgeloof
waarvan in deze brief sprake is.
Opmerkelijk is dat in deze brief gesproken wordt over
opwekking, en niet over opstanding. Dit in tegenstelling tot
wat wij zojuist zongen, en ook in tegenstelling tot wat we
lazen in het Johannesevangelie. "Ze hadden" - zo lazen we -
"uit de schrift nog niet begrepen dat Jezus uit de dood moest
opstaan". Jezus is, volgens de Kolossenzenbrief, niet
opgestaan: hij is opgewekt. Het gaat dus - volgens de
schrijver van de brief - om een daad van God! Om een kracht
"van boven".
Opvallend is ook, dat het opgewekt worden van Jezus
onmiddellijk gekoppeld wordt aan de wijze waarop gelovigen, en
ook wij dus, in het leven zouden moeten staan: "Richt u op wat
boven is". Wat zou dat betekenen? Dat we bedacht moeten zijn
op dingen, die met ons gebeuren zonder dat we daar zelf
invloed op hebben? Dat we bedacht moeten zijn op transcendente
krachten?
Het lijden en sterven van Jezus moet voor de mensen die hem
volgden - leerlingen, vrienden en verwanten - iets
onverteerbaars zijn geweest. Iets waaraan men geen plaats kon
geven. Ik waag de stelling dat alles, wat we over Jezus weten
voortkomt uit het proces van rouwverwerking. Alles wat er over
Jezus is geschreven zou nooit zijn opgeschreven wanneer er
destijds in Jeruzalem niet zoveel verslagenheid zou zijn
ontstaan rond zijn dood. Tegelijkertijd mogen we vermoeden,
dat er nooit zoveel zou zijn opgeschreven als Jezus tijdens
zijn leven niet zulke betekenisvolle dingen had gezegd.
Het lijkt wel of alles wat Jezus in zijn leven heeft gezegd en
gedaan pas achteraf is doorgedrongen en doordacht. Heel wat
mensen raakten maar niet uitgedacht over al de gebeurtenissen
die zich destijds - eerst in Galilea en daarna in Judea en
rond en in Jeruzalem hebben voltrokken.
Wat de briefschrijvers en de evangelisten opschreven is dan
ook geen geschiedenis in de eigenlijke betekenis: zij proberen
om de gestalte van Jezus een plaats te geven in hun leven. En
om helder te krijgen wat hij - achteraf gezien - voor hen
betekent.
"Wie zeggen de mensen dat dat ik ben? En jij?" Zulke woorden
van Jezus kwamen weer boven en vroegen een antwoord. Wie is
hij geweest? Wie is hij ook nu nog voor mij? Wat maakt zijn
leven en sterven duidelijk over God - de God die hij 'Abba',
vadertje, noemde?
Zijn dat niet ook de vragen die ons tot op de dag van vandaag
bezig houden? In het paasverhaal, zoals Johannes het vertelt,
vinden we de sporen van dit denkproces terug. Zo bijvoorbeeld
in de vragen van de engelen aan Maria - "Wie zoek je?" en
"Waarom huil je?".
En ook in de brief aan de bewoners van Kolosse draait alles in
wezen om het mysterie rond Jezus: om zijn verborgenheid; om
zijn "verborgen zijn in God", zoals de schrijver het zo
trefzeker noemt. Wat zou daarmee bedoeld kunnen zijn?
Wanneer zich in een mensenleven ingrijpende gebeurtenissen
plaatsvinden, dan moeten die worden verwerkt: daarvoor is tijd
nodig en ruimte; daarvoor is het nodig dat die gebeurtenissen
een plaats krijgen. Zo proberen wij dingen te verwerken: door
ze te benoemen en ze daarmee een plaats te geven.
Bijvoorbeeld: als onrecht ons treft, of een ziekte; of de
breuk in een relatie. Alleen als we in staat zijn om zulke
dingen een plaats te geven in ons levensverhaal, kunnen we verder
en zulke zaken achter ons laten.
Maar er zijn dingen, die zo ingrijpend zijn dat we die niet
kunnen verwerken: omdat ze te ingrijpend zijn. Zo
wordt er wel eens gezegd: 'gedeelde smart is halve smart';
maar er is ook smart die niet te delen is. Die gedragen moet
worden in eenzaamheid - terwijl het eigenlijk ondragelijk is.
Maar het wonderlijke is nu dat de mens daar
soms toch bovenuitgetild wordt.
En wat zegt nu de schrijver van de Kolossenzenbrief: vertrouw
op God. Het is de hand van God die soms ineens ruimte maakt.
Soms ervaren mensen dat wel eens in het gebed. Als ze zich
terugtrekken in hun cel. Dan kan het soms gebeuren dat er een
ander zicht ontstaat op het grotere geheel. In de taal van het
geloof wordt wel gesproken over openbaring, of over verlichting.
Men spreekt in dit verband ook wel over het levensgeheim: het
mysterie dat ons draagt door de tijd.
Volgens de evangelist Johannes heeft Jezus ooit gezegd dat hij
na zijn dood terug zal keren. Klaarblijkelijk zijn er destijds
mensen geweest die ervaren hebben dat Jezus dan wel was
gekruisigd, maar dat daarmee nog lang niet alles was voltooid.
Dat zijn dood het einde niet was. Is dat het ook waaraan de
schrijver van de brief aan de Kolossenzen denkt als hij
schrijft over 'opgewekt worden'? Hebben mensen daarin wellicht
de hand van God herkend?
De heiligen op Russische ikonen staan dikwijls afgebeeld met
een boekrol in de hand. De gedachte is, dat die boekrol het
geestelijk testament is van de heilige: daarin staat wat
bestaan betekent. Zo'n rol is altijd dichtgebonden en
verzegeld: omdat de betekenis voor de persoon in kwestie
verborgen is. Pas als het zegel wordt verbroken wordt
duidelijk wat er geschreven staat.
Voor de Oosters ortodoxe kerk is het Nieuwe Testament - het
woord testament wijst daar al op - de rol waarin beschreven
staat wat het leven, het lijden en het sterven van Jezus heeft
betekend voor hen die achterbleven: zijn geestelijk testament.
Zelf heeft hij waarschijnlijk nooit beseft wat zijn leven en sterven
teweeg zou brengen.
Ook ons leven ligt met Christus verborgen in God. Zou de
schrijver van de brief aan de bewoners van Kolosse daarmee
niet verwijzen naar de mogelijkheid, dat het niet alleen
de grote ingrijpende gebeurtenissen in ons leven zijn waaraan
we geen plaats kunnen geven, maar dat dit ook geldt
voor heel ons bestaan? . Wie zich wel eens afvraagt: "Zou ik
er niet net zo goed niet geweest kunnen zijn? Wat is eigenlijk
de betekenis van mijn bestaan?" moet weten dat je zelf op die
vragen nooit een antwoord kunt geven.
"Streef naar wat boven is; richt u op wat boven is: uw leven
ligt verborgen; u zult met hem in luister verschijnen."
Het zijn woorden waaruit een diep vertrouwen spreekt in een
toekomst die verder reikt dan wij kunnen overzien. Misschien
wel hetzelfde vertrouwen dat spreekt uit de laatste woorden
van Jezus: "Vader, in uw handen beveel ik mijn geest".
Iemand zal zeggen: het zijn wel woorden uit een ver verleden,
waarin men zich de werkelijkheid heel anders voorstelde dan
dat wij dat vandaag de dag doen. Tóch blijft de vraag of het
levensgevoel dat eruit spreekt voor ons van betekenis kan
zijn.
Wij hebben misschien moeite met de woorden "wat boven is".
Omdat ons wereldbeeld niet meer bestaat uit een gebouw van
drie etages. Sedert Copernicus heeft bewezen dat de aarde een
bol is kregen we moeite met 'de onderwereld' en 'de hel'. Met
de ontwikkeling van de ruimtevaart krijgen we moeite met 'de
hemel' als plaats daarboven. Maar dat alles neemt niet weg dat
we allemaal ervaring hebben met verborgenheid, met mysterieuze
dragende krachten, met richtinggevende gebeurtenissen, waarvan we vaak
pas achteraf gaan onderkennen wat die met ons hebben gebdaan.
Het lijden gaat voorbij. En kan soms plaats maken voor nieuwe
betekenissen. We zeggen dan: op Goede Vrijdag volgt Pasen. En dat is wat we
vandaag vieren: de overwinning van het licht op de duisternis.
Durven we daarop vertrouwen? Daaruit te leven? Dan kunnen we
misschien ook volmondig de opwekkende uitnodiging aanvaarden van de
dichteres, die ooit schreef:
Sta met mij in de tuin van heden
vang het licht zolang het is
roep het donker niet, het komt
vanzelf. Spreek niet van verleden,
leg op de toekomst geen beslag.
Zie deze dag als aanvang,
belofte voor wellicht een nieuw
begin. Ontwaar de glans en kom
mij daarin nader, geef dit moment
tot in de kleinste ruimte zin.
(Marijke van Hooff)
AMEN.
Psalm 110:1
'Tijding van de ENE aan mijn heer:
zet je aan mijn rechterhand,
tot ik je vijanden heb gezet
als een bank onder je voeten!'
* Johannes 20: 1-8
Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was,
kwam Maria uit Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen van de
opening van het graf was weggehaald. Ze liep snel terug naar
Simon Petrus en de andere leerling van wie Jezus veel hield,
en zei: 'Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten
niet waar ze hem nu neergelegd hebben.' Petrus en de andere
leerling gingen op weg naar het graf. Ze liepen beiden snel,
maar de andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus,
en kwam als eerste bij het graf. Hij boog zich voorover en
zag de linnen doeken liggen, maar hij ging niet naar binnen.
Even later kwam Simon Petrus en hij ging het graf wèl in.
Ook hij zag de linnen doeken, en hij zag dat de linnen doek
die het gezicht van Jezus bedekt had niet bij de andere doeken
lag, maar apart, opgerold, op een andere plek. Toen ging ook de
andere leerling, die het eerst bij het graf gekomen was, het graf
in. Hij zag het en geloofde.
* Johannes 20: 11-18
Maria stond nog bij het graf en huilde. Huilend boog ze zich
naar het graf, en daar zag ze twee engelen in witte kleren
zitten, één bij het hoofdeind en één bij het voeteneind van
de plek waar Jezus had gelegen. 'Waarom huil je?' vroegen ze
haar. Ze zei: 'Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet
waar ze hem naartoe gebracht hebben.' Na deze woorden keek ze
om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was.
'Waarom huil je?' vroeg Jezus. 'Wie zoek je?' Maria dacht dat
het de tuinman was en zei: 'Als u hem hebt weggehaald, vertel
me dan waar u hem hebt neergelegd, dan kan ik hem meenemen.'
Jezus zei tegen haar: 'Maria'. Ze draaide zich om en zei:
'Rabboeni!' (Dat betekent 'meester'.) 'Houd me niet vast,'
zei Jezus. 'Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar
mijn broeders en zusters en zeg tegen hen, dat ik opstijg naar
mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie
God is.' Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen
hen: 'Ik heb de Heer gezien!' En ze vertelde alles wat hij tegen
haar gezegd had.
Kolossenzen 3: 1-4
Als u nu met Christus uit de dood bent opgewekt, streef dan naar
wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God. Richt
u op wat boven is, niet op wat op aarde is. U bent immers gestorven,
en uw leven ligt met Christus verborgen in God. Wanneer Christus
verschijnt, ons leven, dan zult ook u met hem in luister verschijnen.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2012.